ECLI:NL:RBROT:2023:7700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
10/041845-23 en 10/303711-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling van huisgenoot en mishandeling van moeder en zusje met verwerping van noodweer(exces)

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn huisgenoot en mishandeling van zijn moeder en zusje. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 140 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 februari 2023 in Rotterdam zijn huisgenoot meerdere keren met kracht in het gezicht heeft geslagen en gestompt, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft de verdachte op 29 november 2020 in Schiedam zijn moeder en zusje mishandeld. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces), maar de rechtbank heeft dit verwerpt, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is en dat de feiten ernstig zijn, wat heeft geleid tot de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden met geweld en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/041845-23 en 10/303711-20 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 9 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01],
raadsman mr. G.H. Kroon, advocaat te Gorinchem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. van den Heuvel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/041845-23 (poging tot zware mishandeling) en het ten laste gelegde onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 10/303711-20;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 133 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgestelde reclasseringsrapport van 22 mei 2023;
  • de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring parketnummer 10/303711-20 feiten 1 en 2
De verdediging heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 (mishandeling van de moeder en het zusje van de verdachte) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte zijn moeder enkel zou hebben geduwd. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering parketnummer 10/041845-23
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Aangevoerd is dat het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [aangever01] (hierna ook: de aangever/[aangever01]) niet kan worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte de geweldshandelingen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, heeft verricht. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard deze geweldshandelingen te hebben gepleegd en dat hij deze weloverwogen heeft toegepast. Hiermee is het opzet gegeven. De verdachte heeft eveneens verklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Dit verweer zal hierna onder punt 6 (strafbaarheid van de verdachte) worden besproken. De rechtbank concludeert dat vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever kan worden bewezen.
4.2.3.
Conclusie
De primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/041845-23 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/303711-20 heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/041845-23
hij op 10 februari 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals, met kracht die [aangever01] in het gezicht heeft geslagen en gestompt (waardoor die [aangever01] ten val is gekomen) en
- op die [aangever01] heeft gezeten en
-vervolgens meermaals, met kracht die [aangever01] in het gezicht, heeft geslagen en gestompt, terwijl die [aangever01] op de grond lag en- meermaals, met kracht die [aangever01] in het gezicht, heeft geschopt en
- aan het haar van die [aangever01] heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 10/303711-20
1.
hij op 29 november 2020 te Schiedam zijn moeder, [naam01], heeft mishandeld door die [naam01] meermalen tegen haar lichaam te slaan;
2.
hij op 29 november 2020 te Schiedam [naam02] heeft mishandeld door die [naam02] - aan haar haar te trekken en- haar hoofd naar beneden te duwen en
- tegen haar hoofd te trappen en
- op de grond te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Kwalificatie

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/041845-23
primair:
poging tot zware mishandeling;
Parketnummer 10/303711-20
feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
feit 2:
mishandeling.

6..Strafbaarheid feiten en verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdachte komt in de zaak onder parketnummer 10/041845-23 een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe. De aangever heeft op de slaapkamerdeur van de verdachte gebonkt, hem bedreigd en liep vervolgens schreeuwend de trap af naar beneden. Toen de verdachte zijn deur opendeed en naar beneden keek, zag hij dat de aangever onderaan de trap stond met een mes in zijn handen. Op een gegeven moment heeft de aangever het mes weggelegd in zijn kamer en toen is de verdachte naar de aangever toegelopen om hem aan te spreken op zijn gedrag. De aangever probeerde vervolgens terug naar zijn kamer te gaan om opnieuw het mes te pakken. De verdachte wilde voorkomen dat de aangever terug zijn kamer in kon gaan, vreesde voor zijn leven en heeft toen de geweldshandelingen verricht.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie. Vooropgesteld wordt dat het dossier geen steun biedt voor de verklaring van de verdachte dat er op enig moment sprake is geweest van een mes aan de zijde van de aangever. Aan de geloofwaardigheid van die verklaring doet bovendien af dat de verdachte in zijn eerste verklaring die hij ter plaatse bij de politie heeft afgelegd niets heeft gezegd over een mes, maar enkel dat de aangever die ochtend hard op zijn kamerdeur had gebonkt en dat hij erg boos was.
Voorts wordt overwogen dat vast staat dat de verdachte vanuit zijn slaapkamer op de eerste etage naar beneden is gelopen waar de aangever zijn kamer had. Ook staat vast dat de aangever op dat moment geen mes vast had. Ook wanneer de verdachte in zijn lezing zou worden gevolgd dat de aangever naar zijn kamer wilde lopen om een mes te pakken, dan ontstaat op dat moment nog geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich diende te verdedigen, laat staan op de manier waarop hij dit heeft gedaan. Immers, nog voordat de aangever zijn kamer had bereikt, heeft de verdachte de confrontatie gezocht en de aangever naar de grond gewerkt, is op hem gaan zitten, heeft hem geslagen, gestompt, geschopt en haren uit zijn hoofd getrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onder deze omstandigheden geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen hij zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer(exces).
6.3.
Conclusie
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten onder de parketnummers 10/041845-23 en 10/303711-20 of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar en ook de verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen in de huiselijke geweldssfeer. Hij heeft op 10 februari 2023 in Rotterdam zijn huisgenoot [aangever01] meerdere malen met geschoeide voet in het gezicht geschopt en geslagen. Het slachtoffer viel hierdoor op de grond, waarna de verdachte op hem is gaan zitten en door is gegaan met het verrichten van geweldshandelingen jegens hem. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte fysiek letsel opgelopen, waaronder een neusbreuk en diverse zwellingen. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat het uiteindelijke letsel beperkt is gebleven.
Op 29 november 2020 heeft de verdachte in Schiedam zijn moeder meerdere keren geslagen en zijn zusje aan haar haren getrokken, op de grond gegooid en tegen haar hoofd getrapt, waardoor zij pijn hebben geleden en letsel hebben opgelopen.
De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Geweldsuitbarstingen zoals deze vergroten gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam03] heeft in de zaak onder parketnummer 10/041845-23 een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 april 2023. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Hoewel de verdachte een zorgelijke voorgeschiedenis kent van (getuige zijn van) geweld in de opvoedrelatie, ontoereikende zelfsturing, somberheid in de puberteit en de noodzaak tot plaatsing in een inrichting voor orthopsychiatrie, kan er afgaande op verdachtes ontwikkeling en huidige functioneren geen klinische diagnose worden gesteld. Wel bestaan er zorgen over zijn interpersoonlijk functioneren, enige scheefgroei in de persoonlijkheid(sontwikkeling) en zijn vermogen om op eigen kracht zijn leven adequaat vorm te geven (adaptief functioneren). Zo ver kan worden nagegaan, is er geen sprake van een psychische stoornis en daarmee ook geen gelijktijdigheidsverband. Het meest in het oog lopende probleem van verdachte – hetgeen door verschillende referenten wordt onderschreven – zijn diens verondersteld tekortschietende zelfregulatieve vaardigheden en enige afstemmingsproblemen in het contact.
Bij afwezigheid van een duidelijk aanwijsbare psychische stoornis en, het verhaal van de verdachte volgend, een duidelijk gelijktijdigheidsverband, kan er geen relatie worden gelegd tussen verdachtes psychisch functioneren en het hem ten laste gelegde.
Hoe groot de rol is geweest van de door referenten aangehaalde tekortschietende regulatievaardigheden en adaptief vermogen kan op basis van het delictverhaal van verdachte niet worden ingeschat. Op grond van bovenstaande overwegingen kan er geen uitspraak worden gedaan over de toerekenbaarheid. Verdachte lijkt, zo ver in onderhavig onderzoek kan worden nagegaan, niet te zijn belemmerd door de aanwezigheid van een psychische stoornis in zijn overwegingen en het maken van keuzes. Ondanks enige bedreigingen van zijn persoonlijkheidsontwikkeling wordt ingeschat dat de verdachte die keuzevrijheid ook in de toekomst zal hebben. Om die reden kan geen risicoanalyse of -taxatie worden verricht die zal bijdragen aan de inschatten van de kans op herhaling. Verder bestaan er zeer weinig aanwijzingen voor de toepassing van het jeugdstrafrecht – enkel het organiseren van het eigen gedrag laat te wensen over; vooral de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding zijn weliswaar wenselijk maar niet haalbaar. De geringe justitiële voorgeschiedenis, de afwezigheid van psychopatische trekken, het ontbreken van een criminele levensstijl en de slechts gedeeltelijk aanwezige pedagogische onmogelijkheden vormen alle een contra-indicatie voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Om die reden wordt geadviseerd de verdachte volgens het volwassen strafrecht te beoordelen. Zoals doorheen het onderzoek blijkt maar ook getuige de ontwikkelingsgang van de verdachte is er bij hem geen sprake van structurele problematiek, maar wordt door verschillende referenten wel gewezen op de noodzaak en toegevoegde waarde van begeleiding en behandeling.
Reclassering Nederland heeft in de zaak onder parketnummer 10/041845-23 een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 mei 2023. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Ten tijde van het incident stond de verdachte onder toezicht van de reclassering in het kader van een voorwaardelijk sepot (ten aanzien van de zaak onder parketnummer 10/303711-20) en was hij woonachtig bij een begeleide woonvorm van Humane Zorg. De verdachte had voor zijn aanhouding zijn rijbewijs behaald, een nieuwe baan en kwam in aanmerking voor naturalisatie. Door de preventieve hechtenis is hij alles kwijtgeraakt, waardoor hij weer opnieuw zal moeten beginnen. Hij kan tijdelijk zowel bij zijn vader als bij zijn moeder wonen tot hij weer een eigen woning heeft. Laatstgenoemde ziet de reclassering als een beschermende factor. De verdachte heeft in het verleden meermaals onder behandeling gestaan, waaronder vanwege agressieregulatie. Dit traject werd onlangs afgerond. De reclassering is van mening dat dit onderwerp, gezien de tenlastelegging, wellicht opnieuw de aandacht behoeft. Een intakegesprek bij een psychiatrisch forensische polikliniek om uit te zoeken of behandeling nodig is, acht de reclassering geïndiceerd. Ten tijde van het lopende toezicht is de verdachte aangemeld bij JongLeren van het Leger des Heils. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld evenals het risico op letselschade. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu zij geen indicaties ziet voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Het reclasseringstoezicht wordt daarbij geadviseerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog in de zaak onder parketnummer 10/041845-23 gedragen worden door diens bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Dit maakt dat aan de verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur zal worden opgelegd. Het ter zitting gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt, gezien de inhoud van deze uitspraak, verworpen.
De rechtbank ziet – met de reclassering en de officier van justitie – het belang van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe het recidivegevaar in te perken en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een ambulante behandeling, het begeleid wonen of de maatschappelijke opvang en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 10/041845-23 en de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/303711-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
20 (twintig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich, gedurende de proeftijd, melden bij Reclassering Nederland, op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen forensisch psychiatrische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/ maatschappelijke opvang JongLeren (Leger des Heils), of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld en aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling dat verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1, 2 en 3 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Stevens, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/041845-23
primair
hij op of omstreeks 10 februari 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals, althans eenmaal, (met kracht) die [aangever01] in/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [aangever01] ten val is gekomen) en/of
- op/boven die [aangever01] heeft gezeten en/of gehangen en/of
- ( vervolgens) meermaals, althans eenmaal, (met kracht) die [aangever01] in/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl die [aangever01] op de grond lag en/of
- meermaals, althans eenmaal, (met kracht) die [aangever01] in/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt en/of
- aan het haar van die [aangever01] heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 februari 2023 te Rotterdam [aangever01] heeft mishandeld door
- meermaals, althans eenmaal, (met kracht) die [aangever01] in/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen (waardoor die [aangever01] ten val is gekomen) en/of
- op/boven die [aangever01] te gaan zitten en/of te hangen en/of
- ( vervolgens) meermaals, althans eenmaal, (met kracht) die [aangever01] in/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen, terwijl die [aangever01] op de grond lag en/of
- meermaals, althans eenmaal, (met kracht) die [aangever01] in/tegen het gezicht, althans het hoofd, te schoppen en/of te trappen en/of
- aan het haar van die [aangever01] te trekken.
Parketnummer 10/303711-20
1
hij op of omstreeks 29 november 2020 te Schiedam zijn moeder, [naam01], heeft mishandeld door die [naam01] meermalen, althans eenmaal op/tegen haar buik en/of op/tegen haar hoofd, althans op/tegen haar lichaam te slaan;
2
hij op of omstreeks 29 november 2020 te Schiedam [naam02] heeft mishandeld door die [naam02] meermalen, althans eenmaal,
- aan haar haar te trekken en/of
- haar hoofd naar beneden te duwen en/of
- op/tegen haar hoofd te trappen en/of
- op de grond te gooien.