In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 25 juli 2023 was ingediend door verzoeker, die bescherming zocht onder de Faillissementswet. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, om te voorkomen dat verweerster het vonnis van 27 juni 2023 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 16 augustus 2023 werd duidelijk dat verzoeker voldoende inkomsten had om zijn huur te betalen en dat er een aanvraag voor beschermingsbewind was gedaan. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd de woning te ontruimen. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorloopt, tegen die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat het belang van verzoeker zwaarder weegt en wijst de voorlopige voorziening toe voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een nieuw verzoek in de toekomst.