ECLI:NL:RBROT:2023:76

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/10/637642 / HA ZA 22-366
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij turboliquidatie en inningsadministratie

In deze zaak vorderen Benta B.V., GMNG Worldwide B.V. en Phobos B.V. (hierna gezamenlijk Benta c.s.) schadevergoeding van de bestuurders van [bedrijf01] en [gedaagde03]. De vorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat [bedrijf01] onzorgvuldig heeft gehandeld door een belangenconflict niet te onderkennen en de inningsadministratie niet tijdig heeft afgegeven. Benta c.s. stellen dat zij hierdoor een lager bedrag hebben kunnen innen van de aan hen verpande vorderingen op debiteuren van Kuyichi. De bestuurders van [bedrijf01], [gedaagde01] en [gedaagde02], betwisten de stellingen van Benta c.s. en voeren aan dat de opdracht naar eer en geweten is vervuld. De rechtbank oordeelt dat de bestuurders geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat de vorderingen van Benta c.s. zijn verjaard. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt Benta c.s. in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/637642 / HA ZA 22-366
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BENTA B.V.,
gevestigd te IJlst,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GMNG WORLDWIDE B.V.,
gevestigd te Laren,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PHOBOS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. J.A. Vos te Ede Gld,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
2.
[gedaagde02],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde03].,
allen gevestigd dan wel wonende te [plaats01] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen te Rotterdam.
Partijen worden hierna Benta, GMNG, Phobos, [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] genoemd. Eisers worden gezamenlijk Benta c.s. en gedaagden gezamenlijk [gedaagden01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 maart 2022, met producties 1 tot en met 52;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
  • de brief van Benta c.s. van 14 oktober 2022 waarin zij haar standpunten nader toelichten;
  • de mondelinge behandeling op 24 november 2022, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) dreef een onderneming op het gebied van juridische dienstverlening. [gedaagde01] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf01] . [gedaagde02] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde01] .
2.2.
[bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ), Benta, Phobos en GMNG (hierna gezamenlijk aangeduid als: de pandhouders) hielden de aandelen in Kuyichi International B.V. (hierna: Kuyichi), een vennootschap die zich richtte op duurzame kleding. [bedrijf02] was naast (klein-)aandeelhouder ook bestuurder van Kuyichi.
2.3.
De pandhouders hebben met Kuyichi een overeenkomst van geldlening met pandrechten gesloten (hierna: de OGP) die op 29 juni en 3 juli 2015 is ondertekend. De OGP houdt in dat aan Kuyichi € 900.000,00 ter leen wordt verstrekt en dat Benta hiervoor
€ 200.000,-, [bedrijf02] € 100.000,-, Comma € 400.000,- en GMNG € 200.000,- ter beschikking stellen. De OGP bepaalt verder dat de lening eindigt op 1 oktober 2015 en dat naar evenredigheid van de door de pandhouders beschikbaar gestelde bedragen wordt afgelost. Kuyichi heeft in de OGP als zekerheid voor nakoming jegens pandhouders een eerste pandrecht op haar debiteuren gevestigd. De OGP bepaalt dat de netto-opbrengst van de verpande vorderingen op debiteuren naar evenredigheid van de door de pandhouders uitgeleende bedragen zal worden verrekend met hun vorderingen uit de OGP. De OGP bepaalt verder dat de pandhouders gezamenlijk bevoegd zijn in en buiten rechte nakoming van de vorderingen te eisen en betalingen in ontvangst te nemen.
2.4.
De OGP is op 7 juli 2015 bij de Belastingdienst geregistreerd.
2.5.
Ongeveer gelijktijdig met de OGP hebben Benta c.s. enerzijds en [bedrijf02] anderzijds een overeenkomst van geldlening gesloten. Die overeenkomst houdt, voor zover van belang, in dat Benta c.s. een tot 1 oktober 2015 renteloze lening van € 100.000,- aan [bedrijf02] verstrekken.
2.6.
De onder 2.3 en 2.5 bedoelde overeenkomsten zijn in opdracht van de pandhouders als samenstel door [bedrijf01] opgesteld.
2.7.
Tijdens de aandeelhoudersvergadering op 10 november 2015 is geconstateerd dat Kuyichi niet aan haar terugbetalingsverplichtingen uit de OGP kon voldoen.
2.8.
Op 27 november 2015 hebben de pandhouders met [bedrijf01] een overeenkomst inzake inning van debiteuren van Kuyichi (hierna: OID) gesloten. De OID vermeldt, voor zover van belang:
“Artikel 2.1. [bedrijf01] zal de debiteuren innen, de benodigde incassomaatregelen nemen en daarvoor administratiekantoor Blaak & Partners B.V. te Barendrecht inschakelen. Onder incassomaatregelen worden begrepen: het mededelen van het pandrecht aan de debiteuren, het innen van de vorderingen, het aanmanen van de debiteuren, het innen van de vorderingen, het aanmanen van de debiteuren, het voeren van een administratie met betrekking tot de inning van de debiteuren, het periodiek informeren van de pandhouder, het periodiek uitkeren van geïnde gelden, het nemen van al die incassomaatregelen tot het moment dat in overleg met pandhouder tot het uitbrengen van een dagvaarding jegens een debiteur wordt besloten.”
2.9.
Bij brief van 1 december 2015 heeft [bedrijf01] Kuyichi namens de pandhouders in gebreke gesteld met betrekking tot haar terugbetalingsverplichtingen uit de OGP.
2.10.
Bij brief van 3 december 2015 heeft [bedrijf01] aan de debiteuren van Kuyichi mededeling gedaan van het pandrecht op de vorderingen op de debiteuren van Kuyichi.
2.11.
Op 8 december 2015 is Kuyichi in staat van faillissement verklaard en is een curator aangesteld. Op 25 februari 2016 hebben Benta c.s., [bedrijf02] en [bedrijf01] met de curator gesproken over de verpande vorderingen.
2.12.
[bedrijf02] heeft de onder 2.5 bedoelde geldlening niet tijdig aan Benta c.s. terugbetaald. Op 27 januari 2016 heeft [bedrijf01] [bedrijf02] daarom namens Benta c.s. in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling.
2.13.
Per e-mail van 8 april 2016 doet [bedrijf01] aan de pandhouders verslag van de stand van zaken met betrekking tot de inning van debiteuren van Kuyichi. Het verslag vermeldt onder meer:

Betalingen rechtstreeks aan Kuyichi na melding pandrecht
Een aantal (buitenlandse) debiteuren heeft gemeld dat zij nadat het pandrecht aan hen was medegedeeld toch rechtstreeks hebben betaald aan Kuyichi, via de rekening bij de Commerzbank. Tijdens het gesprek op het kantoor van de curator deelde hij mede naar die bankafschriften te zullen kijken, doch helaas heeft hij nog geen inzage hierin. Deze betalingen komen in principe ten goede aan de pandhouders. Dit blijft een punt van aandacht.
(…)
Vervolgstap
Blaak & Partners en ondergetekende zijn van mening dat binnen de aan ons verstrekte opdracht al datgene naar behoren is gedaan om de openstaande vorderingen te innen en dat verdere rechtsmaatregelen nodig zijn, om de thans nog openstaande debiteuren voldaan te krijgen. Daartoe zijn een aantal offertes opgevraagd, om op basis van no cure, no pay die nadere actie te ondernemen. Zodra deze ontvangen zijn, zal daarover nader worden bericht.”
2.14.
Per brief van 12 mei 2016 heeft [bedrijf01] aan de pandhouders het volgende bericht:

Klein gedeelte lening terugbetaald
Ondanks de duidelijke en herhaaldelijke kennisgeving van het pandrecht aan de debiteuren en alle gepleegde inspanningen, is tot dusverre slechts een klein deel (ongeveer € 160.000,00) van de in totaal verstrekte geldlening via de debiteuren terugbetaald. De namens Phobos B.V. (en blijkens haar mededeling ook uit naam van Benta en GMNG Worldwide) geuite verwachting dat tenminste
€ 300.000 dient te worden terugbetaald via de debiteuren is naar de mening van Blaak & Partners en ondergetekende niet realistisch.
Wens om anoniem te blijven niet langer aanwezig
Destijds heeft ondergetekende de opdracht op zich genomen vanwege het feit dat de pandhouders uitdrukkelijk anoniem wensten te blijven. Inmiddels is mij medegedeeld dat de pandhouders zich bekend wensen te maken. Daarmee is een van de redenen voor het aannemen van de opdracht vervallen.
Pandhouders starten rechtszaken over en weer
De hiervoor bedoelde opdracht wordt uitgevoerd namens vier gezamenlijke pandhouders. Er zijn de afgelopen maanden over en weer rechtszaken jegens elkaar aangekondigd dan wel inmiddels in gang gezet. (…)
Gewijzigde omstandigheden, vervolg uitvoering opdracht onmogelijk
Het vorenstaande maakt dat het voor het ingeschakelde administratiekantoor niet langer mogelijk is op een redelijke wijze het vervolg op de opdracht, namens de vier genoemde partijen, naar behoren uit te (laten) voeren. Voor het innen van de debiteuren zijn zoals eerder bericht nadere rechtsmaatregelen nodig, die door de vier pandhouders gezamenlijk genomen dienen te worden. Overleg met alle pandhouders is daarvoor onmisbaar. Helaas is mij gebleken dat een gesprek met de gezamenlijke pandhouders thans niet mogelijk is. Vanwege de aangekondigde c.q. reeds in gang gezette rechtszaken is niet te verwachten dat zulks binnen redelijke termijn wel te organiseren is.
Gelet op de gewijzigde onderlinge verhoudingen tussen de pandhouders kunnen en zullen Blaak & Partners B.V. en ondergetekende geen aanbeveling doen voor het verder laten uitvoeren van de incasso-procedure.
Overhandiging relevante stukken
Alle relevante stukken terzake van de uitoefening van het pandrecht, in het bezit van Blaak & Partners B.V. en ondergetekende, zullen worden overhandigd aan een door de pandhouders gezamenlijk aan te wijzen partij die de verdere rechtsmaatregelen op zich neemt. De schriftelijke kennisgeving hierover zie ik graag tegemoet.”
2.15.
Per e-mail van 19 mei 2016 heeft [bedrijf01] aan de pandhouders een overzicht gestuurd van de uitstaande vorderingen op debiteuren van Kuyichi boven de € 1.000,-. [bedrijf01] vermeldt in die e-mail verder:
“De hiervoor genoemde debiteuren zijn, gelijk de debiteuren voor kleinere bedragen, sinds begin december 2015 in kennis gesteld van het pandrecht. Vervolgens zijn diverse herinneringen verzonden, is uitgebreid op vragen en opmerkingen gereageerd. Voorts heeft Blaak & Partners gebeld met de grootste debiteuren. Helaas zonder resultaat tot dusverre. De werkzaamheden uit hoofde van de opdracht tot inning zijn uitgeput maar niet voldoende gebleken. Een vervolgstap, nadere rechtsmaatregelen, welke ook reeds een aantal malen bij deze debiteuren zijn aangekondigd, zijn nodig.
Een vervolgopdracht zal door de vier pandhouders gezamenlijk verstrekt dienen te worden. Zoals gemeld kan ondergetekende, gelet op de (dreigende) rechtszaken tussen de pandhouders onderling, daarbij niet van dienst zijn. Mocht ik anderszins behulpzaam kunnen zijn dan verneem ik dat graag.
Jullie deelden mede een incassobureau te gaan benaderen. In het geval de vierde pandhouder, Bezemer Management Solutions B.V., daarmee instemt, zal ik alle relevante stukken aan dat bureau overhandigen en – indien gewenst – een transitiegesprek voeren.”
2.16.
Nadien heeft [bedrijf01] bij herhaling bij de pandhouders geïnformeerd aan wie de administratie met betrekking tot de inning van vorderingen op debiteuren (hierna: de inningsadministratie) ter beschikking konden worden gesteld, maar daarop kwam geen eensluidend antwoord.
2.17.
Per e-mail van 28 maart 2017 bericht [naam01] , bestuurder van [bedrijf02] , aan Benta c.s.:
“Het vertrouwen tussen partijen is onvoldoende om een gezamenlijke oplossing voor dit vraagstuk na te streven. M.a.w. ik ga niet meer actief meewerken aan het innen van de debiteuren van Kuyichi.
Wel ben ik bereid om tegen een betaling van 45.000 euro afstand te doen van mijn pandrecht op deze debiteuren over te dragen aan de andere pandhouders.”
Benta c.s. reageert hier als volgt op:
“ [naam01] , ik wens het ons allemaal toe dat er straks voor jou 45K uitrolt. Ik denk echter dat het realistischer is dat er in totaal nog 45K uitkomt na al deze maanden van vertraging.
(…)
Verdere vertraging is voor ons onacceptabel en dus betekent het dat wij geen keuze hebben dan zonder jou verder te opereren. (…)”
De reactie van [bedrijf02] is vervolgens:
“Ik ben niet akkoord met dit voorstel. Er moet eerst overeenstemming zijn tussen alle pandhouders voordat er iets met het pand kan gebeuren. Mocht er wel iets met het pand gebeuren zonder mijn toestemming zal ik niet aarzelen om juridische stappen te nemen. (…)”
Benta c.s. hebben deze berichten op 3 april 2017 doorgestuurd naar [bedrijf01] met het volgende begeleidende bericht:
“Johan en ik hebben [naam01] herhaaldelijk de vraag gesteld of wij tot een gezamenlijke afronding van de inning van de debiteuren kunnen komen. Dit blijkt niet mogelijk omdat [naam01] hiervoor onvoldoende basis ervaart.
Dit betekent dat wij jou verzoeken het dossier aan ons toe te sturen (…) en een kopie aan [naam01] als hij hier prijs op stelt. Dan is de zaak van jou uit naar de pandhouders afgehandeld en redden wij ons er verder mee.”
2.18.
Per e-mail van 7 april 2017 heeft [bedrijf01] met een beroep op het ontbreken van een eensluidende schriftelijke instructie van de gezamenlijke pandhouders afgifte van het gevraagde inningsdossier geweigerd.
2.19.
Bij vonnis in kort geding van 11 september 2017 in de zaak met nummer C/10533892 KG ZA 17-957 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [bedrijf01] bij verstek veroordeeld om “de administratie die zij uit hoofde van artikel 2.1 van de ‘Overeenkomst inzake inning van debiteuren van Kuyichi International B.V.’ onder zich heeft binnen veertien dagen na betekening af te geven” aan Benta c.s. Aan die veroordeling is een dwangsom verbonden.
2.20.
Op 19 september 2017 is [gedaagde03] opgericht met [gedaagde02] als bestuurder.
2.21.
Op 2 oktober 2017 is het onder 2.19 bedoelde verstekvonnis aan [bedrijf01] betekend.
2.22.
Op 3 oktober 2017 zijn bij de door Benta c.s. ingeschakelde deurwaarder vier ordners afgeleverd; drie met verkoopfacturen van Kuyichi en een met administratie bestaande uit bankafschriften van [bedrijf01] , enkele overzichten van uitstaande vorderingen en enige correspondentie met debiteuren van Kuyichi.
2.23.
Op 5 oktober 2017 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [bedrijf01] op 22 september 2017 is ontbonden en opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
2.24.
Op 26 maart 2019 heeft Blaak & Partners digitale e-mailcorrespondentie met debiteuren van Kuyichi aan Benta c.s. verstrekt.

3..Het geschil

3.1.
Benta c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden01] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Benta c.s. van
€ 166.383,15, te vermeerderen met rente, proceskosten en nakosten.
3.2.
[gedaagden01] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van Benta c.s. in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

De zaak in het kort

4.1.
Benta c.s. vorderen schadevergoeding van de bestuurders van [bedrijf01] en van [gedaagde03] . Zij vinden dat [bedrijf01] onzorgvuldig heeft gehandeld door een potentieel belangenconflict niet te onderkennen. Toen Benta c.s. en [bedrijf02] in onmin raakten werd dat belangenconflict werkelijkheid. [bedrijf01] heeft toen ten onrechte geweigerd de inningsadministratie aan Benta c.s. af te geven en de opdracht opgezegd terwijl zij dat niet had mogen doen. Als gevolg van het langdurig niet tot hun beschikking hebben van de inningsadministratie hebben Benta c.s. een lager bedrag van de aan hen verpande vorderingen op debiteuren van Kuyichi kunnen innen dan het geval was geweest als de opdracht zonder onderbreking zorgvuldig was vervuld en de volledige administratie zonder vertraging aan Benta c.s. was verstrekt. Uit de uiteindelijk ontvangen administratie blijkt volgens Benta c.s. ook dat [bedrijf01] fouten heeft gemaakt bij het inningsproces. Verder is volgens Benta c.s. de turboliquidatie van [bedrijf01] onrechtmatig. Volgens Benta c.s. zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] als bestuurders aansprakelijk voor de schade omdat zij hun bestuurstaak onbehoorlijk hebben vervuld en [gedaagde03] omdat zij feitelijk dezelfde onderneming is als [bedrijf01] voordat zij werd ontbonden.
4.2.
[gedaagden01] betwisten de stellingen van Benta c.s. Volgens [gedaagden01] heeft [bedrijf01] de opdracht naar eer en geweten vervuld. Als gevolg van ruzie tussen de pandhouders was op enig moment geen (uitzicht op) de contractueel vereiste eenstemmigheid in de opdrachtverstrekking voor het vervolg van het inningsproces. Daardoor was [bedrijf01] genoodzaakt de opdracht neer te leggen en gerechtigd de inningsadministratie onder zich te houden. Als [bedrijf01] bij de vervulling van haar opdracht al een misstap zou hebben gemaakt, dan menen [gedaagden01] dat hen daarvan geen ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De liquidatie van [bedrijf01] was noodzakelijk omdat [bedrijf01] geen baten meer had en is dus niet onrechtmatig, aldus [gedaagden01]
Verjaring
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden01] is dat de vorderingen van Benta c.s. zijn verjaard. Hiertoe voeren zij aan dat de verwijten die Benta c.s. maken vooral zien op beslissingen van [bedrijf01] van op of omstreeks 12 mei 2016 zodat de vorderingen voor de datum van dagvaarding waren verjaard. Benta c.s. betwisten dat. Zij voeren aan bij herhaling te hebben aangedrongen op afgifte van de inningsadministratie, terwijl zij niet eerder dan na de volledige ontvangst daarvan en vervolgens de inventarisatie van het inningsproces, bekend raakten met de schade.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de verjaringstermijn van vijf jaren voor een vordering op grond van onrechtmatige daad aanvangt op het moment van bekendheid met zowel de onrechtmatige gedraging als de schade (artikel 3:310 BW). Vaststaat dat [bedrijf01] pas in september 2017 (een deel van) de inningsadministratie aan Benta c.s. heeft verstrekt. Dit betekent dat een inventarisatie van de stand van de inning met concrete getallen pas sindsdien heeft kunnen plaatsvinden en de verjaringstermijn op zijn vroegst op dat moment is gaan lopen. Binnen vijf jaar nadien is de dagvaarding uitgebracht waarmee de verjaring is gestuit. De conclusie is dat het beroep op verjaring faalt.
Inhoudelijke beoordeling
Zorgvuldigheid bij aannemen opdracht
4.5.
Het is niet in geschil dat [bedrijf01] als opdrachtnemer bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen (artikel 7:401 BW). Partijen verschillen echter van mening over de vraag of [bedrijf01] dat heeft gedaan. Benta c.s. stellen dat [bedrijf01] bij het opstellen van de overeenkomsten voor Benta c.s. en [bedrijf02] onvoldoende heeft onderkend dat hun onderlinge verhouding tot problemen zou kunnen leiden. [gedaagden01] is het daar niet mee eens en voert daartoe aan dat de opdracht door Benta c.s. en [bedrijf02] gezamenlijk is verstrekt en op hun gezamenlijk verzoek in de OGP en de OID een bepaling over vereiste eenstemmigheid is opgenomen om te vermijden dat de belangen van een van hen zou worden achtergesteld bij die van de anderen. Volgens [gedaagden01] is het samenstel van overeenkomsten ontstaan vanuit het gezamenlijke belang van de pandhouders dat Kuyichi niet failliet zou gaan. Benta c.s. hebben dat niet gemotiveerd weersproken. Daarmee vervalt de feitelijke grondslag van dit verwijt. Daarbij komt nog dat Benta c.s. professionele partijen zijn. Van hen mag verwacht worden dat zij de gevolgen van de eis van eenstemmigheid destijds onderkend hebben. Zij kunnen hun keuze om hiermee in te stemmen dan ook niet alsnog afwentelen op [bedrijf01] , laat staan op [gedaagden01]
Opzegging opdracht
4.6.
Benta c.s. stellen dat [bedrijf01] de opdracht niet mocht neerleggen omdat daarmee het inningsproces tot stilstand werd gebracht. [gedaagden01] brengen daar tegenin dat [bedrijf01] geen andere keuze had omdat de pandhouders als gezamenlijk opdrachtgever niet eensgezind waren over het vervolgtraject.
4.7.
De rechtbank acht het gelet op de gezamenlijke opdracht niet onzorgvuldig dat [bedrijf01] bij de vervulling van haar opdracht de gezamenlijke belangen van de pandhouders als leidend heeft beschouwd. Daarover is zij ook transparant geweest toen Benta c.s. en [bedrijf02] tegenover elkaar kwamen te staan. [bedrijf01] heeft bij herhaling aan de pandhouders duidelijk gemaakt dat zij alle mogelijke acties in het inningsproces heeft verricht en dat het treffen van rechtsmaatregelen tegen de resterende debiteuren het laatste middel is om het restant van de openstaande vorderingen te incasseren. Niet in geschil is dat de OID daarvoor een eenstemmige opdracht van de pandhouders vereist. Die opdracht werd als gevolg van het conflict tussen Benta c.s. en [bedrijf02] niet gegeven, terwijl Benta c.s. niet van [bedrijf01] mocht verwachten dat zij partij zou kiezen voor de ene of de andere partij, met het risico op aanspraken van de andere partij van dien. Een tussen [bedrijf01] , Benta en GMNG in het verleden opgebouwde vertrouwensrelatie – zo die inderdaad bestond, wat tussen partijen in geschil is – maakt dat niet anders.
4.8.
De hiermee ontstane impasse is een gewichtige reden voor opzegging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 7:408 lid 2 BW. Dit betekent dat [bedrijf01] niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomt door haar werkzaamheden neer te leggen. Dit is evenmin onrechtmatig. In het verlengde hiervan kan ook [gedaagden01] hiervan geen verwijt gemaakt worden.
Weigering afgifte stukken
4.9.
Benta c.s. stellen dat [bedrijf01] ten onrechte heeft geweigerd de inningsadministratie te verstrekken. [gedaagden01] voeren aan dat die weigering gelet op het ontbreken van een eenstemmige opdracht tot afgifte van de pandhouders toelaatbaar was.
4.10.
De rechtbank laat in het midden of [bedrijf01] mocht weigeren de administratie af te geven aan Benta c.s., al dan niet onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift aan [bedrijf02] . Ook als aangenomen wordt dat [bedrijf01] op dit punt toerekenbaar tekortgeschoten is in haar zorgplicht als opdrachtnemer, leidt dit niet tot aansprakelijkheid van [gedaagden01] De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.11.
Indien een vennootschap toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Slechts onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor die aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (vergelijk Hoge Raad 30 maart 2018; ECLI:NL:HR:2018:470 en daarin opgenomen jurisprudentie).
4.12.
Anders dan Benta c.s. is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden01] onder de gegeven omstandigheden geen persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden van de vertraging die is ontstaan in de verstrekking van de inningsadministratie. Er was sprake van een conflict tussen de opdrachtgevers van [bedrijf01] , een conflict waar [bedrijf01] op zich buiten stond. Ook als aangenomen wordt dat [bedrijf01] de administratie had moeten afgeven, is de keuze om het niet te doen zonder een rechterlijk bevel niet zodanig onzorgvuldig dat dit leidt tot persoonlijke aansprakelijkheid van haar bestuurders. Daarbij komt dat toen met het kort geding vonnis enige houvast werd gegeven aangaande de juridische positie van [bedrijf01] , vrijwel direct tot afgifte van (het grootste deel van) de administratie is overgegaan. Alleen (een deel van) de emailcorrespondentie met debiteuren heeft [bedrijf01] toen niet overgelegd, maar Benta c.s. hebben haar daar vervolgens ook niet om gevraagd en er is niet gebleken dat [bedrijf01] bewust dit deel van de administratie heeft achtergehouden. De rechtbank oordeelt dan ook dat de bestuurders niet persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor zover de vertraging in de afgifte al tot schade heeft geleid, zijn [gedaagden01] daarvoor dan ook niet aansprakelijk.
Onzorgvuldige afrekening met curator
4.13.
Benta c.s. stellen dat [bedrijf01] een aantal van de na de mededeling van het pandrecht op een bankrekening van Kuyichi ontvangen betalingen van debiteuren niet in de afrekening met de curator heeft betrokken, waardoor Benta c.s. tekort zijn gedaan. [gedaagden01] betwisten dat bij gebrek aan wetenschap.
4.14.
In essentie verwijten Benta c.s. [bedrijf01] een beroepsfout te hebben gemaakt. Op basis van de overzichten die in het geding zijn gebracht valt niet uit te sluiten dat na de mededeling van het pandrecht mogelijk meer betalingen door debiteuren van Kuyichi zijn gedaan dan de curator na overleg met [bedrijf01] heeft afgedragen. Dit lijkt te zijn gebeurd doordat Kuyichi kennelijk over meer dan één bankrekening beschikte en [bedrijf01] niet in beide bankrekeningen inzage heeft verkregen. Het kan zijn dat op dit punt [bedrijf01] tekortgeschoten is in de vereiste zorgvuldigheid en dat zij bij de curator op meer (en sluitende) inzage had moeten aandringen. Dit haalt echter de hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid niet. Daarvoor is immers vereist dat de bestuurder het onder 4.11 bedoelde persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Een (beperkte) beroepsfout zoals hiervoor beschreven, is hiervoor niet voldoende, daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Voor afwijking van het uitgangspunt dat alleen de vennootschap zelf aansprakelijk is voor haar fouten, bestaat dan ook geen rechtvaardiging.
Betalingen die mogelijk zijn blijven hangen
4.15.
Benta c.s. stellen dat [bedrijf01] betalingen van debiteuren heeft ontvangen die niet aan Benta c.s. zijn afgedragen. [gedaagden01] betwisten dat. Tijdens de mondelinge behandeling is ondanks het ontbreken van een compleet en sluitend verhaal na puzzelen in diverse overzichten van vorderingen, facturen, (batch)betalingen en mogelijke factuurkortingen voorzichtig geconcludeerd dat het om ongeveer € 6.000,- zou kunnen gaan. Dit sluit aan bij tabel C van de dagvaarding. Die tabel betreft zowel bedragen die [bedrijf01] volgens Benta c.s. niet heeft doorbetaald als bedragen waartegen debiteuren verweer hebben gevoerd, in totaal € 9.629,16. Als de facturen die evident zien op betwiste vorderingen (de laatste vier facturen uit de tabel) in mindering worden gebracht op het totaal, resteert een bedrag van circa € 6.000,00. Het betreft hier dus een relatief gering bedrag waarmee mogelijk bij [bedrijf01] iets niet goed is gegaan. Benta c.s. hebben echter niet concreet gemaakt wat er precies is gebeurd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die erop wijzen dat [bedrijf01] bewust geld heeft behouden waar zij geen recht op had, terwijl [gedaagden01] betwisten dat dergelijke betalingen op haar rekening zijn gedaan. Als er al sprake van is dat [bedrijf01] ten onrechte een bedrag in deze orde van grootte niet heeft afgedragen, valt dit naar het oordeel van de rechtbank dan ook in de categorie bedrijfsfouten, niet in de categorie ‘persoonlijk ernstig verwijt’. Bestuurdersaansprakelijkheid is daarom niet aan de orde.
Turboliquidatie
4.16.
Benta c.s. stellen dat [gedaagde01] en [gedaagde02] verwijtbaar hebben gehandeld door [bedrijf01] met een turboliquidatie in de korte periode tussen de datum van het kort geding vonnis en de betekening ervan te ontbinden. Benta c.s. concluderen daaruit dat de bedoeling was [bedrijf01] aan de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis te onttrekken. Daarbij komt volgens Benta c.s. dat [bedrijf01] niet mocht worden ontbonden omdat zij met het inningsdossier van de verpande debiteuren van Kuyichi nog een bate onder zich had, terwijl dat dossier bovendien voor Benta c.s. van waarde was. [gedaagden01] betwisten dat [bedrijf01] nog baten had. Er restte hen dan ook niets anders dan de vennootschap te ontbinden, aldus [gedaagden01]
4.17.
Het gaat hier om de eisen die gesteld kunnen worden aan de bestuurders van een vennootschap bij een zogeheten turboliquidatie. Uitgangspunt is dat een vennootschap kan worden ontbonden zonder dat er een vereffening plaatsvindt, mits er geen baten zijn te verwachten (artikel 2:19 lid 4 BW). Dat geldt ook als de vennootschap schulden heeft. Op zich leidt een dergelijke geoorloofde liquidatie dus niet tot persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders. Alleen als de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden van het onbetaald blijven van een schuldeiser, is er grond voor een persoonlijke aansprakelijkheid jegens die schuldeiser.
4.18.
Van een persoonlijk ernstig verwijt kan sprake zijn als de bestuurder ondanks de aanwezigheid van baten een vereffening na ontbinding van de vennootschap achterwege laat, terwijl de bestuurder weet of behoort te weten dat de schuldeiser hierdoor wordt benadeeld of als de bestuurder bij een ontbinding van de vennootschap bewerkstelligt of toelaat dat een aan een derde toebehorende zaak niet wordt geretourneerd of anderszins weer ter beschikking wordt gesteld aan die derde.
4.19.
De stelplicht – en als daaraan wordt toegekomen: bewijslast – dat een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden, rust op de schuldeiser die de bestuurder aansprakelijk stelt. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde01] en [gedaagde02] ondanks (i) de aanwezigheid van baten, (ii) de wetenschap van (iii) benadeling van Benta c.s. als schuldeisers [bedrijf01] zonder vereffening hebben ontbonden. Benta c.s. hebben niets aangevoerd waaruit de aanwezigheid van baten blijkt. De inningsadministratie van Benta c.s. is geen bate van [bedrijf01] . Het betoog dat [gedaagden01] met de turboliquidatie de executie van het kort geding vonnis wilden frustreren, is niet te rijmen met het feit dat [gedaagden01] ter uitvoering van dat vonnis en ondanks de liquidatie van [bedrijf01] de inningsadministratie aan Benta c.s. hebben afgegeven, behoudens een deel van de e-mails waar Benta c.s. [bedrijf01] of [gedaagden01] vervolgens niet meer om hebben gevraagd. Daarmee is het betoog dat [gedaagden01] Benta c.s. bewust ‘een hak’ hebben willen zetten met de turboliquidatie, onvoldoende onderbouwd.
[gedaagde03] – vereenzelviging
4.20.
Benta c.s. stellen dat [gedaagden01] misbruik maken van het identiteitsverschil tussen [bedrijf01] en [gedaagde03] en dat de normschendingen van [bedrijf01] daarom ook aan [gedaagde03] zijn toe te rekenen. [gedaagden01] hebben dat gemotiveerd betwist door toe te lichten dat [bedrijf01] geen bestaansrecht meer had en dat [gedaagde03] is opgericht om zich op een andere markt te richten.
4.21.
Uit vaste rechtspraak volgt dat van vereenzelviging slechts onder uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn. Het is aan Benta c.s. om die omstandigheden te stellen (en als daaraan wordt toegekomen, te bewijzen). Benta c.s. stellen niet meer dan dat de turboliquidatie van [bedrijf01] in combinatie met de oprichting van [gedaagde03] betekent dat zij feitelijk [bedrijf01] is. Die stelling is, mede gelet op het oordeel dat de turboliquidatie van [bedrijf01] rechtmatig is, onvoldoende. Het beroep van Benta c.s. op vereenzelviging slaagt dan ook niet.
Conclusie
4.22.
Noch afzonderlijk noch als geheel is sprake van gedragingen die als persoonlijk ernstig verwijt aan [gedaagde01] en [gedaagde02] als bestuurders van [bedrijf01] kunnen worden toegerekend. Voor zover al sprake is van tekortkomingen van [bedrijf01] , geldt dat die vallen onder de categorie bedrijfsfouten. De door [bedrijf01] gekozen rechtsvorm voorziet erin dat in die gevallen alleen [bedrijf01] zelf op haar fouten kan worden aangesproken en niet haar bestuurder(s). Daarvoor geldt immers de hoge drempel van het persoonlijk ernstig verwijt en die is niet gehaald. Dit betekent dat [gedaagden01] niet aansprakelijk zijn voor de gestelde schade. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.23.
Benta c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. De kosten worden begroot op:
Griffierecht € 5.737,00
Salaris advocaat
€ 3.540,00(2 punten × tarief V à € 1.770,-)
Totaal € 9.277,00

5..De beslissing

De rechtbank
a. wijst de vorderingen af;
veroordeelt Benta c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden01] tot op heden begroot op € 9.277,00;
verklaart het vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.3268/1876