In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie betreffende de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen, [kind01] en [kind02]. De moeder had verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, waarbij de kinderen twee keer per week een dagdeel bij haar thuis zouden verblijven. Tevens verzocht zij om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te beëindigen. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, onder verwijzing naar de huidige situatie van de kinderen en de noodzaak van een gezinsopname. De rechtbank oordeelde dat de omgangsregeling zorgvuldig moet worden uitgebreid, maar dat dit op dit moment niet in het belang van de kinderen is, gezien de spanningen en gedragsproblemen van [kind01]. De GI had nagelaten tijdig te reageren op het verzoek van de moeder, wat door de rechtbank werd opgevat als een fictief weigeringsbesluit. De rechtbank benadrukte dat er eerst meer duidelijkheid moet komen over de opvoedvaardigheden van de moeder voordat een terugplaatsing van de kinderen kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de GI in overweging gegeven om met de pleegouders te overleggen over de continuïteit van de zorg voor [kind01] tot aan de gezinsopname. De beslissing van de rechtbank is in het openbaar uitgesproken en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten.