In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [kind01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 4 mei 2023 een verzoek ingediend, waarin werd verzocht om de ondertoezichtstelling van [kind01] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokken partijen, waaronder de ouders van [kind01] en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling, aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling en fysieke veiligheid van [kind01]. Het kind verblijft momenteel in een crisisopvang en vertoont opstandig en grensoverschrijdend gedrag. De ouders zijn niet in staat om voldoende toezicht en begeleiding te bieden, wat heeft geleid tot een onveilige opvoedsituatie. De Raad heeft aangegeven dat [kind01] al langere tijd in beeld is bij de hulpverlening, maar dat eerdere trajecten niet het gewenste effect hebben gehad.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervuld, zoals genoemd in de artikelen 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft daarom besloten om [kind01] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west voor de duur van twaalf maanden en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die ingaat op 26 mei 2023. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.