In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2023 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van twee kinderen, [kind01] en [kind02]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn niet in staat om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren, wat leidt tot onrust en onduidelijkheid bij de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om samen te werken in het belang van de kinderen, en dat de ingezette hulpverlening tot nu toe niet heeft geleid tot verbetering van de situatie.
Tijdens de zitting zijn zowel de ouders als de kinderen gehoord. De moeder en de vader zijn het eens met het verzoek van de Raad, maar geven aan dat de situatie moeilijk is. De vader heeft opgemerkt dat de communicatie met de moeder moeizaam verloopt en dat er behoefte is aan duidelijke afspraken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de nodige stabiliteit en ondersteuning te bieden aan de kinderen, en dat specialistische hulpverlening noodzakelijk is.
De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van [kind01] en [kind02] gerechtvaardigd is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.