In deze zaak heeft de politierechter in Rotterdam op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met 14 medeverdachten werd beschuldigd van erfvredebreuk op het terrein van een melkfabriek. De demonstratie vond plaats op 16 april 2021, waarbij de demonstranten, behorend tot de groepen 'Extinction Rebellion' en 'Animal Rebellion', eisten dat de melkfabriek alleen plantaardige melk zou gebruiken. De politie werd ingeschakeld nadat de demonstranten weigerden het terrein te verlaten, ondanks herhaalde vorderingen. De politierechter oordeelde dat de demonstratie vreedzaam was, maar dat de demonstranten zich niet op de vordering van de rechthebbende hebben verwijderd, wat leidde tot hun aanhouding.
De verdediging voerde aan dat de demonstranten zich niet schuldig hadden gemaakt aan een strafbare gedraging, omdat het recht op vreedzaam demonstreren niet absoluut is en de demonstratie geen ongeregeldheden met zich meebracht. De politierechter erkende de essentiële rol van het demonstratierecht in een democratische samenleving, maar concludeerde dat de beperking van dit recht in dit geval gerechtvaardigd was ter bescherming van het huisrecht van de melkfabriek. De rechter oordeelde dat de demonstranten, door zich niet te verwijderen, de rechten van de fabriek hadden geschonden.
Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan lokaalvredebreuk, maar de politierechter legde geen straf of maatregel op, gezien de vreedzame aard van de demonstratie en het feit dat er geen ongeregeldheden waren. De rechter benadrukte het belang van het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering, en dat er geen 'chilling effect' mocht uitgaan op toekomstige demonstranten. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, en de rechter stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden.