ECLI:NL:RBROT:2023:7522

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10.104300.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte en medeverdachten voor erfvredebreuk tijdens vreedzame demonstratie bij melkfabriek

In deze zaak heeft de politierechter in Rotterdam op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met 14 medeverdachten werd beschuldigd van erfvredebreuk op het terrein van een melkfabriek. De demonstratie vond plaats op 16 april 2021, waarbij de demonstranten, behorend tot de groepen 'Extinction Rebellion' en 'Animal Rebellion', eisten dat de melkfabriek alleen plantaardige melk zou gebruiken. De politie werd ingeschakeld nadat de demonstranten weigerden het terrein te verlaten, ondanks herhaalde vorderingen. De politierechter oordeelde dat de demonstratie vreedzaam was, maar dat de demonstranten zich niet op de vordering van de rechthebbende hebben verwijderd, wat leidde tot hun aanhouding.

De verdediging voerde aan dat de demonstranten zich niet schuldig hadden gemaakt aan een strafbare gedraging, omdat het recht op vreedzaam demonstreren niet absoluut is en de demonstratie geen ongeregeldheden met zich meebracht. De politierechter erkende de essentiële rol van het demonstratierecht in een democratische samenleving, maar concludeerde dat de beperking van dit recht in dit geval gerechtvaardigd was ter bescherming van het huisrecht van de melkfabriek. De rechter oordeelde dat de demonstranten, door zich niet te verwijderen, de rechten van de fabriek hadden geschonden.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan lokaalvredebreuk, maar de politierechter legde geen straf of maatregel op, gezien de vreedzame aard van de demonstratie en het feit dat er geen ongeregeldheden waren. De rechter benadrukte het belang van het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering, en dat er geen 'chilling effect' mocht uitgaan op toekomstige demonstranten. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, en de rechter stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden.

Uitspraak

Politierechter Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10.104300.21
Datum uitspraak: 21 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01],
raadsman mr. W.H. Jebbink, advocaat te AMSTERDAM.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
1 juli 2021 en van 7 augustus 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals op de terechtzitting van 1 juli 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. drs. L. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van alle verdachten tot een geldboete van € 100,- (zonder vervangende hechtenis).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat in totaal vijftien verdachten zijn aangehouden. Dit terwijl uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer01] volgt dat zich slechts veertien personen op het terrein van [bedrijf01] bevonden. Vijf personen op de torens en negen op de grond. Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte blijkt niet waar hij is aangehouden. Dit volgt ook niet uit de aanvullende getuigenverhoren van de verbalisanten die bij de aanhoudingen betrokken waren. Niet kan worden vastgesteld of de verdachte op het terrein van [bedrijf01] was en de verdachte dient daarom te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
4.2.
Beoordeling
Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte blijkt dat hij is aangehouden door verbalisant [verbalisant01]. Uit het proces-verbaal van verhoor van deze verbalisant bij de rechter-commissaris blijkt – onder meer – het volgende. De verbalisant stond bij de twee bussen van de politie (waarvan in ieder geval een arrestantenbus) op het terrein van [bedrijf01]. De verbalisant heeft gezien dat het groepje dat beneden zat, vastzat aan de reling. Dat groepje is losgemaakt en verplaatst naar de arrestantenbus. De verbalisant heeft steeds zicht gehouden op waar de personen vandaan kwamen.
Aangezien de verbalisant tien verdachten heeft aangehouden, zij bij de bussen op het terrein van [bedrijf01] stond en zij heeft gezien dat de groep op het terrein werd losgemaakt en naar de bussen werd gebracht, is de politierechter van oordeel dat het niet anders kan dan dat de tien personen (onder wie verdachte) zich op het moment van aanhouding op het terrein van [bedrijf01] bevonden. De vaststelling van de verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant03] dat het negen personen betrof, moet dus berusten op een vergissing en/of onjuiste telling.
4.3.
Conclusie
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan erfvredebreuk.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de politierechter de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 april 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, het besloten erf, te weten de vestiging van [bedrijf01] gevestigd aan [adres02] en/of [adres03], bij
[bedrijf01], in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn mededaders, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Kwalificatie van het feit

Het bewezen feit levert op:
In een besloten erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, terwijl twee of meer personen het misdrijf plegen.
5.1.
Strafbaarheid van het feit
Door de verdediging is – onder verwijzing naar (Europese) jurisprudentie – bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu geen sprake is van een strafbare gedraging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige gevallen buiten toepassing moet worden gelaten, wegens strijd met de artikelen 10 en 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). De door verdachte en de medeverdachten uitgevoerde protesten zijn onderdeel van Extinction Rebellion en Animal Rebellion en de gedragingen van verdachte, gezien het karakter van de bijeenkomsten, worden beschermd door het in deze artikelen neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering. De verdediging heeft hiertoe bepleit dat sprake was een vreedzame en zorgvuldige demonstratie, waarbij niemand is gehinderd. Ook is geen sprake geweest van wanordelijkheden of strafbare feiten en is er geen schade veroorzaakt. De betogingen waren volgens de verdediging voorts van beperkte duur. Tot slot hebben de verdachten zich geen van allen verzet bij aanhouding en betreft het een feit van relatieve ernst. Volstaan had kunnen en moeten worden met verwijdering en ontzegging van verdere toegang op het terrein. Tot slot heeft de verdediging erop gewezen dat van de verdere vervolging een zogenaamd
chilling effectuitgaat, hetgeen voorkomen moet worden. Gezien de specifieke omstandigheden van dit geval verzoekt de verdediging derhalve artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht buiten beschouwing te laten wegens strijd met de artikelen 10 en 11 EVRM en de verdachten te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.
Beoordeling
De politierechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op vrijdag 16 april kreeg de politie omstreeks 7:00 uur de opdracht naar de melkfabriek van [bedrijf01] (hierna [bedrijf01]) aan [adres02] te gaan. Aldaar zou een groep van ongeveer 30 demonstranten het terrein zijn op gelopen. De verbalisanten waren om 7:20 ter plaatse. Bij de achteringang zagen zij ongeveer dertig personen staan. Er waren spandoeken aan de hekken van het terrein gehangen en er liepen meerdere personen met demonstratieborden. Op twee melktorens waren grote spandoeken bevestigd met daarop de tekst: "Doe wat nodig is" en "Help de natuur met plantaardige melk."
De woordvoerder van de demonstranten die zich op de openbare weg voor het bedrijf bevonden vertelde dat deze actie werd gevoerd door de groepen 'Extinction Rebbellion' en 'Animal Rebbellion.' Zij eisten dat [bedrijf01] alleen nog maar plantaardige melk zou gebruiken in de melkproductie en dat ze niet eerder weg gingen voordat dit door [bedrijf01] was toegezegd.
Op het terrein van [bedrijf01] zelf zat een aantal personen op de grond die met plastic buizen om hun armen met elkaar in verbinding stonden. Bovenop de torens zaten vijf personen. Tegen deze demonstranten werd gezegd niets te openen van de melktorens, waarop de demonstranten zeiden dat ze niets zouden doen. Vervolgens kwam er een woordvoerder van [bedrijf01] die vertelde dat er directieleden van [bedrijf01] onderweg warren om met de demonstranten te praten. Omstreeks 09:30 uur vond er een gesprek plaats tussen twee woordvoerders van de demonstraten, de directieleden, en twee korpsonderhandelaars van de politie.
Omstreeks 10:45 uur kwamen partijen terug en bleek dat de directie van [bedrijf01] niet de gevraagde toezeggingen had gedaan aan de demonstranten.
Omstreeks 11:30 uur lieten de woordvoeders van de demonstranten weten dat de demonstranten welke vastgeketend waren op het terrein en op de toren, het terrein niet wilden verlaten. Hierop is door de officier van justitie toestemming verleend om de demonstranten aan te houden. De directie gaf bij een van de verbalisanten aan aangifte te willen doen van lokaalvredebreuk. Omstreeks 13:00 uur waren eenheden ter plaatse om de demonstranten te verwijderen en aan te houden. Om 13:23 uur is de demonstranten gevorderd het terrein te verlaten, daarbij is gezegd dat als zij niet aan de vordering zouden voldoen, zij zouden worden aangehouden. Vervolgens is de verdachte samen met 14 medeverdachten aangehouden.
De politierechter overweegt als volgt.
Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) blijkt dat de uit bedoelde artikelen voortvloeiende demonstratievrijheid, een essentieel recht vormt binnen een democratische samenleving, waarin ruimte moet bestaan voor ontwikkeling en verandering van maatschappelijke opvattingen. Standpunten over maatschappelijke thema’s en actuele problemen moeten daartoe binnen bepaalde grenzen vrijelijk kunnen worden geuit, ook als dat gebeurt op een manier die door anderen als storend wordt ervaren. Die essentiële betekenis van het demonstratierecht voor de democratische rechtsstaat vraagt van politie en van overheidsambtenaren in het algemeen een bijzondere waakzaamheid om voor de uitoefening van dat recht zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, ruimte te bieden.
Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt eveneens dat dit niet betekent dat het demonstratierecht een absoluut recht is; het demonstratierecht is, ondanks de essentiële betekenis ervan voor een goed functionerende democratie, niet onbeperkt. Vanwege die essentiële betekenis dient de beperking van het demonstratierecht - kort samengevat - te zijn voorzien bij wet en noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving met het oog op de bescherming van een aantal opgesomde belangen, waaronder het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten of met het oog op de bescherming van de rechten van een ander.
Niet in geschil is dat de beperking bij wet dit geval artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht betreft, dat de bescherming van het huisrecht/eigendomsrecht van de ander voorop stelt.
De noodzaak van de beperking van het demonstratierecht, die bij wet is voorzien, wordt in dit geval gevonden in de bescherming van de rechten van een ander. Immers, met het huisrecht wordt het gebruiksrecht van woningen, besloten lokalen en erven beschermd. Legitimatie voor beperking van het demonstratierecht wordt daarbij in dit geval aldus gevonden in de bescherming van het huisrecht [bedrijf01], het recht om ongestoord gebruik te kunnen maken van het fabrieksterrein. Dat dit recht door verdachte en de medeverdachten werd overtreden is naar het oordeel van de politierechter evident, alleen al gelet op het feit dat een aantal directieleden van [bedrijf01] de dagelijkse werkzaamheden heeft moeten onderbreken om met de demonstranten in gesprek te gaan en gelet op het feit dat er aangifte is gedaan van lokaalvredebreuk. Dat het een vreedzaam protest was zonder ongeregeldheden, maakt dit niet anders.
Daarbij acht de politierechter van belang dat de demonstratie de hele ochtend heeft voortgeduurd. De stelling van de verdediging dat het protest maar van beperkte duur was, deelt de politierechter niet. Verdachte en de medeverdachten wilden het terrein pas verlaten als [bedrijf01] hun eisen zou inwilligen.
Voorts was het voor de verdachte en de medeverdachten mogelijk om - na daartoe gevorderd te zijn - het terrein te verlaten en de demonstratie elders, bij de andere demonstranten op de openbare weg voor het terrein van [bedrijf01] voort te zetten.
De politierechter is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een toelaatbare inperking van het demonstratierecht en verwerpt het verweer. Bij de strafmaatoverwegingen zal de politierechter ingaan op het eventuele ‘chilling effect’ van deze inperking.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.

7..Geen straf of maatregel

De politierechter heeft bij het bepalen van de vraag of er in dit geval een straf dient te worden opgelegd of dat volstaan kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan ‘lokaalvredebreuk’ door zich niet meteen te verwijderen van het fabrieksterrein van [bedrijf01] nadat hij daartoe was gevorderd door de rechthebbende. [bedrijf01] heeft uiteindelijk de politie ingeschakeld om de verdachte en de mededemonstranten van het terrein te verwijderen.
De politierechter zal in verband met de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen straf of maatregel opleggen. Daarbij neemt de politierechter in aanmerking dat de demonstratie een vreedzaam karakter heeft gehad dat zich geen ongeregeldheden hebben voorgedaan en dat volstaan had kunnen worden met minder verstrekkende maatregelen dan aanhouding van de verdachten, zoals het verwijderen van de demonstranten van het fabrieksterrein en het ontzeggen van de toegang daartoe. Dat de politierechter geen straf of maatregel zal opleggen is mede ingegeven door de omstandigheid dat geen ‘chilling effect’ moet uitgaan op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering.
De politierechter volstaat gelet op de toepassing van 9a met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

8..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9..Beslissing

De politierechter:
verklaart bewezen, dat de verdachte het laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.B.A. Slebus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze politierechter op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 april 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, te weten de
vestiging van [bedrijf01] gevestigd aan [adres02] en/of [adres03], bij
[bedrijf01], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of zijn
mededader(s), in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.