ECLI:NL:RBROT:2023:7487

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
71-054136-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van bezwaarschrift tegen strafoverdracht aan Servië

Op 11 augustus 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gegrondverklaring van een bezwaarschrift ex artikel 52 WOTS. De veroordeelde, die zowel de Servische als de Kroatische nationaliteit heeft, had bezwaar gemaakt tegen het voornemen van de Minister voor Justitie en Veiligheid om de verdere tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden over te dragen aan Servië. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de veroordeelde, waaronder zijn dubbele nationaliteit en de omstandigheden in Servië. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de overdracht in het belang van een goede rechtsbedeling zou zijn. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en wees de overdracht af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 71-054136-22
Raadkamernummer: 23-012918
Datum uitspraak: 11 augustus 2023

Uitspraak

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer voor strafzaken, naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift tegen het voornemen van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) tot overdracht van de verdere tenuitvoerlegging van de in Nederland opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden aan de Republiek Servië (hierna: Servië) tegen de veroordeelde:

[veroordeelde01],

geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01],
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres01],
thans gedetineerd in [detentieadres01],
(hierna: de veroordeelde).

Bezwaarschrift

De veroordeelde heeft op grond van artikel 52, tweede lid, van Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna WOTS) een bezwaarschrift ingediend tegen de voorgenomen overdracht aan Servië van de verdere tenuitvoerlegging van het strafvonnis.

Voorafgaande procedure

De veroordeelde is bij rechterlijke uitspraak van 16 september 2022 door de rechtbank Rotterdam - voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden ter zake van witwassen, het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wwm en het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit vonnis is mede tot stand gekomen aan de hand van procesafspraken tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM). De rechtelijke beslissing is op 1 oktober 2022 in kracht van gewijsde gegaan en is (dus) voor tenuitvoerlegging vatbaar. Het vonnis wordt thans in Nederland ten uitvoer gelegd.
De veroordeelde heeft zowel de Kroatische als de Servische nationaliteit en heeft van beide landen een paspoort.
De veroordeelde is op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna VW2000) per beschikking van 1 december 2022 door de Staatssecretaris van Justitie ongewenst vreemdeling verklaard.
De veroordeelde heeft geen bezwaar tegen dit besluit gemaakt.
De Minister heeft de veroordeelde bij schrijven van 4 mei 2023 in kennis gesteld van zijn voornemen de overdracht van de verdere tenuitvoerlegging van de bovengenoemde opgelegde gevangenisstraf over te dragen aan Servië.
Het OM heeft afgezien op grond van artikel 51 WOTS de Minister te adviseren of het OM
- kort gezegd - de voorgenomen strafoverdracht in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht.

Overgelegde stukken

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken, te weten:
- een e-mail van de officier van justitie van 26 juli 2023;
- de oproepingen;
- de informatiestaat SKDB van de veroordeelde;
- een kopie van het Kroatisch en het Servisch paspoort van de veroordeelde;
- een begeleidende brief van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 23 juni 2023;
- een bezwaarschrift namens de veroordeelde van 17 mei 2023 met drie bijlagen;
- een van het European Committee for the Prevention of Torture and inhuman and or
Degrading Treatment or Punishment, CPT/inf (2022) 03 (hierna CPT-rapport);
- een voorgenomen besluit van de Minister, gedateerd 4 mei 2023, tot overdracht van verdere tenuitvoerlegging van het vonnis aan Servië;
- een verklaring van strafoverdracht van 19 januari 2023;
- een beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna IND), van1 december 2022;
- een aantekening mondeling vonnis van 5 oktober 2022;
- een verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2022 van de meervoudige strafkamer;
- een overeenkomst tussen het OM en de verdachte [veroordeelde01] inzake de procesafspraken over de afdoening van de strafzaak met parketnummer 71-054136-22 van 28 juni 2022 (de zgn. procesafspraken).

Bevoegdheid

De rechtbank is bevoegd van het onderhavige bezwaarschrift kennis te nemen nu zij, overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, tweede lid van de WOTS, de hoogste feitelijke instantie is die de tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie aan de veroordeelde heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De veroordeelde heeft op 17 mei 2023, binnen een termijn van veertien dagen na het bovengenoemde voornemen van de Minister van 4 mei 2023 zijn bezwaarschrift ingediend, zodat het bezwaarschrift op grond van artikel 52, tweede lid van de WOTS ontvankelijk is.
Op 28 juli 2023 heeft de meervoudige raadkamer van de rechtbank Rotterdam naar aanleiding van het bezwaarschrift op de openbare zitting van 28 juli 2023 gehoord:
- De veroordeelde en zijn raadsman mr. V.A. van Biljou, advocaat te Breukelen;
- De officier van justitie mr. C. Goedegebuure.

Standpunt veroordeelde:

De veroordeelde heeft kort samengevat verklaard dat:
- hij in Servië is geboren;
- zijn ouders de Kroatische nationaliteit hebben;
- hij via afstamming de Kroatische nationaliteit heeft, maar tevens de Servische nationaliteit (geboorteplaats);
- hij niet (meer) woont op het adres: [adres01];
- hij in Nederland zijn straf wil uitzitten;
- hij niet naar Servië wenst te worden overgebracht vanwege de slechte detentieomstandigheden aldaar.
De raadsman heeft in het bezwaarschrift en op de openbare behandeling de gegrondheid van het bezwaarschrift bepleit en heeft zakelijk samengevat aangevoerd:
1.
De veroordeelde wil niet aan Servië worden uitgeleverd. Hem is niet gevraagd naar zijn nationaliteit(en). Hij heeft namelijk de Kroatische nationaliteit en beschouwt Kroatië als zijn land van herkomst. De veroordeelde was ten tijde van het vonnis geen ingezetene van Servië en heeft enkel het bovengenoemde verblijfadres in Servië doorgegeven. Het feit dat hij een Servisch paspoort heeft overgelegd tijdens zijn verhoor bij de Nederlandse politie en dat hij verhoord is met een Servische tolk in de strafzaak is van onvoldoende gewicht om hem aan Servië uit te leveren. De veroordeelde heeft tot op heden niet de keuze gehad of hij naar Kroatië dan wel naar Servië wenste te worden overgebracht voor het uitzitten van het restant van de gevangenisstraf. Het doel van de strafoverdracht aan Servië, te weten de resocialisatie van de veroordeelde, kan op geen enkele manier worden behaald en deze overdracht zal naar verwachting juist een ongunstig gevolg hebben ter zake de beoogde resocialisatie. De Minister miskent daarmee in de visie van de verdediging de kerngedachte die ten grondslag ligt aan de WOTS en het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (hierna het VOGP).
2.
De huidige overbevolking en duidelijk zichtbare slechte detentie-omstandigheden in penitentiaire inrichtingen in Servië verzetten zich tegen strafoverdracht. Hoewel uit het CPT-rapport volgt dat er op dit punt enige verbetering lijkt te zijn in Servië, kan uit dit rapport worden afgeleid dat nog altijd een dreigende schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) aan de orde is bij overdracht naar Servië.
3.
De verdediging heeft naar aanleiding van de gemaakte procesafspraken met het OM de
overtuiging gekregen dat de veroordeelde zijn straf in Nederland mocht uitzitten binnen de grenzen van de geldende VI-regelingen c.q. de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling).

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bewaarschrift en heeft zakelijk samengevat aangevoerd:
1.
Uit de bovengenoemde beschikking van 7 december 2022 blijkt dat de veroordeelde geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hij de Kroatische én de Servische nationaliteit heeft en dat hij voor zijn komst naar Nederland in Servië woonde. Bij het verhoor van de veroordeelde in de strafzaak bij de politie identificeerde hij zich met een Servisch paspoort en gedurende de behandeling van de strafzaak op de terechtzitting en in de raadkamer was telkens een Servische tolk aanwezig.
2.
De inhoud van het CPT-rapport maakt niet op voorhand een schending van artikel 3 EVRM aannemelijk, evenmin is er reden een dreigende schending hiervan aan te nemen. De veroordeelde loopt geen reëel gevaar te worden onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
3.
Het OM heeft geen procesafspraken met de veroordeelde gemaakt over de plaats c.q. het land van detentie of enige toezegging dienaangaande gedaan. Het OM kan dit namelijk niet, omdat het OM hierover geen zeggenschap heeft. De executie van straffen is namelijk voorbehouden aan de Minister. De veroordeelde kan dan aan de procesafspraken niet de redelijke verwachting ontlenen dat hij zijn gevangenisstraf volledig zou mogen uitzitten in Nederland.
Uit de procesafspraken blijkt dat de veroordeelde zijn gevangenisstraf voor de duur van vierenhalf jaar volledig moet ondergaan. De veroordeelde heeft op grond van artikel 6.2.10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) als vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 geen recht op Vervroegde Invrijheidstelling (hierna V.I.), noch recht op strafonderbreking na drie jaar detentie op grond van de bovengenoemde Regeling.

Beoordeling

Het bovengenoemde voornemen van de Minister is gegrond op de omstandigheden dat de veroordeelde op 1 december 2022 ongewenst is verklaard, dat hij sindsdien geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland, dat hij de Kroatische en Servische nationaliteit heeft en dat hij tot zijn komst naar Nederland in Servië woonachtig was.
De rechtbank overweegt dat de Minister in zijn voornemen onvoldoende blijk heeft gegeven van een belangenafweging, waarbij de belangen van een goede rechtsbedeling en de aangevoerde persoonlijke belangen van de veroordeelde in ogenschouw zijn genomen. Uit het voornemen blijkt niet dat is meegewogen dat de veroordeelde behalve de Servische ook de Kroatische nationaliteit heeft. Evenmin blijkt in welk land(en) de veroordeelde zijn (daadwerkelijke) woon- en verblijfplaats heeft gehad. Ook blijkt niet van andere feiten of omstandigheden die, ondanks dat de veroordeelde eveneens de Kroatische nationaliteit heeft, de conclusie rechtvaardigen dat een verdere tenuitvoerlegging in Servië geraden voorkomt. Tenslotte is niet duidelijk welke regels in Servië gelden op het punt van strafonderbreking.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de Minister in onvoldoende mate heeft gemotiveerd waarom in de gegeven omstandigheden en bij de bestaande onduidelijkheden het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst is dat de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf verder ten uitvoer zal worden gelegd in Servië.
Hetgeen voor het overige door de raadsman en officier van justitie onder 3 ten aanzien van de detentie-omstandigheden in Servië is aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.

Toepasselijke artikelen:

Artikel 52 WOTS.

Beslissing

De rechtbank:
- Verklaart het bezwaar gegrond;
- Verklaart - op basis van de huidige beslissing - niet toelaatbaar de overdracht van de verdere tenuitvoerlegging van de in Nederland opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden aan de Republiek Servië.
Deze beslissing is genomen door:
mr. L. Stevens, voorzitter,
mrs. W.A.F. Damen en S.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 augustus 2023.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat de beschikking mede te ondertekenen.