ECLI:NL:RBROT:2023:7451

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/650508 / HA ZA 23-7
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aannemingsovereenkomst, oplevertermijnen en aanneemsom tussen partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiser 1], h.o.d.n. [handelsnaam 1], en [gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2], over een aannemingsovereenkomst. De partijen hebben een overeenkomst gesloten voor werkzaamheden aan het interieur van een schip, waarbij [gedaagde] de werkzaamheden zou uitvoeren. Er ontstond een conflict over de oplevertermijnen, de hoogte van de aanneemsom en de waarde van reeds verrichte werkzaamheden. De procedure begon met een dagvaarding op 19 december 2022, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en een mondelinge behandeling op 27 juni 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten, maar dat de precieze inhoud en de verwachtingen over en weer slechts in beperkte mate schriftelijk zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat de termijnen die in de e-mail van [gedaagde] zijn genoemd, niet als fatale termijnen kunnen worden beschouwd, en dat [gedaagde] niet in verzuim was voordat de laatste termijn op 31 mei 2022 was verstreken. Hierdoor had [eiser 1] geen recht om zijn betalingsverplichting op te schorten, wat leidde tot zijn eigen verzuim.

De rechtbank wees de vorderingen van [eiser 1] af, omdat er geen sprake was van een tekortkoming door [gedaagde]. In reconventie werd de ontbinding van de overeenkomst door [eiser 2] bevestigd, maar de vorderingen tot betaling van bedragen werden afgewezen, omdat [eiser 2] niet aan zijn stelplicht had voldaan. De rechtbank compenseerde de proceskosten in reconventie, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken op 16 augustus 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650508 / HA ZA 23-7
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
[eiser 1], h.o.d.n. [handelsnaam 1]
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.J.H. Anker te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2]
wonende te Bergschenhoek,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 december 2022, met producties 1 t/m 22;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties 1 t/m 6;
  • de brief van de rechtbank van 18 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de rechtbank van 6 juni 2023 met daarin een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte overleggen producties, tevens houdende akte wijziging eis zijdens [eiser 1], met een leesbare versie van productie 16 en producties 23 t/m 29;
  • de mondelinge behandeling van 27 juni 2023 en de spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten op basis waarvan [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht aan het interieur van een schip van [eiser 1].
2.2.
In een offerte d.d. 15 oktober 2021 van [gedaagde] zijn de totale kosten begroot op € 24.200,00 inclusief btw (€ 20.000,00 exclusief btw).
2.3.
[eiser 1] heeft de facturen van [gedaagde] van 13 oktober 2021 en 15 december 2021 van € 10.000,00 (incl. btw) respectievelijk € 5.000,00 (incl. btw) voldaan.
2.4.
Per e-mail van 13 februari 2022 heeft [gedaagde] [eiser 1] als volgt bericht:
“Goedemorgen [eiser 1],
14 t/m 20 februari 2022: ladenblokken in elkaar zetten. Laatste delen “bandwerk”.
Maandag 14 februari: sommige delen controleren op het schip.
21 t/m 25 februari 2022: in de werkplaats kasten in elkaar zetten en evt aanpassen.
26 en 27 februari 2022 (zaterdag en zondag) kast plaatsen.
Nieuwe “mal” controleren. “Uitslag” maken voor de muur
01 t/m 03 maart 2022 keukenbrand freesen en schuren.
04-03-2022: blad plaatsen
In het weekend moet de lijm uitharden en mag er echt geen druk op staan, niet aankomen of er iets opzetten aub! !
07-03-2022: blad polijsten en kooktoestel en kraan en wasbak plaatsen
Ook deze dag niets aanraken of belasten aub!
09 maart 2022 tot het einde van de maand: afwerking van kast, en evt kleine zaken keuken en beginnen met het opbouwen van de muur.
De tijd tussen het blad en de muur is expres bedoeld zodat er geen houtstof ronddwarrelt en het blad stofvrij uit kan harden.
Dit is de planning, maar houdt er rekening mee dat er altijd calamiteiten kunnen voordoen.”
2.5.
Per e-mail van 18 februari 2022 heeft [gedaagde] op verzoek van [eiser 1] de volgende data ingevuld achter de diverse werkzaamheden:
“Datum keuken klaar: 5 Maart 2022
Datum kastwand klaar: 21 Maart 2022
Datum slaapkamer klaar: 14 April 2022
Datum badkamer klaar: 25 April 2022
Datum lange dressoir: 31 Mei 2022
Calamiteiten niet meegerekend.”
2.6.
Op 24 maart 2022 heeft [gedaagde] een factuur gestuurd aan [eiser 1] ten bedrage van € 5.000,00 (incl. btw). [eiser 1] heeft deze factuur niet betaald. Op 11 april 2022 heeft [gedaagde] de factuur nogmaals toegestuurd aan [eiser 1] met het verzoek die te voldoen zodat hij verder kan met de werkzaamheden.
2.7.
Op 12 april 2022 heeft [eiser 1] in reactie hierop het volgende e-mailbericht verzonden aan [gedaagde]:
“Het werk ligt inmiddels ruim drie maanden achter op schema. Ondanks meerdere waarschuwingen, zowel mondeling als via whatsapp worden ook de herziene deadlines wederom niet gehaald. Aangezien u niet gecommuniceerd heeft met betrekking tot calamiteiten is deze vertraging onacceptabel. Voor de eerste twee verstreken herziene deadlines van 5 maart voor het voltooien van de keuken, en 21 maart voor het voltooien van de kastwand stellen we u via deze kennisgeving in gebreke. Met de factuur die u bij uw mail stuurt zou de betaling het volledig afgesproken bedrag bereiken en daarmee dus volledig voldaan zijn, zodoende wordt betaling van deze factuur opgeschort totdat het afgesproken werk volledig volgens afspraak en naar onze voldoening afgerond is. U heeft tot 31 mei 2022 om de volledige overeengekomen werkzaamheden af te ronden. Zijn de werkzaamheden op deze datum niet volgens afspraak afgerond, verkeert u in verzuim. […]”
2.8.
Op 15 april 2022 heeft [eiser 1] ter aanvulling van het voorgaande bericht het volgende bericht verzonden aan [gedaagde]:
“Aangezien u we geen enkele reactie van u hebben mogen ontvangen op de mail notificatie ingebrekestelling, ontvangt u de tekst uit de mail nu ook via aangetekende brief. Inmiddels is ook de deadline van 14 april 2022 voor het gereedkomen van de slaapkamer verstreken, ook voor deze deadline stellen we u bij dezen in gebreke. […]”
2.9.
In reactie op de berichten van [eiser 1] is namens [gedaagde] op 22 april 2022 een brief verzonden aan [eiser 1] met onder meer de volgende inhoud:
“[…] U stelt dat [gedaagde] achterstand heeft opgelopen die voor u niet acceptabel is.
Volgens [gedaagde] is dit echter voor een heel groot deel aan uzelf te wijten.
Zoals de boot nu in het water ligt is het dermate onstabiel dat optimaal werken niet mogelijk is. Wanneer andere boten langs varen is de schommeling onwerkbaar.
Ook zou u zelf, op zijn verzoek, gedeeltelijk de vloeren verzorgen. Tot op heden is dit niet gebeurd waardoor de werkzaamheden worden belemmerd.
Verder heeft [gedaagde] veel extra werk gekregen door het schoonmaken van de door u uitgevoerde slijpwerkzaamheden, teneinde verdere schade aan meubels etc. te voorkomen.
Wat betreft de facturen is het ook niet juist wat u stelt. De offerte is groot € 24.200,00. Tot nu toe is gefactureerd € 20.000,00. Het is dus beslist niet juist dat u stelt dat bij betaling van de laatste factuur aan u verzonden, ad. € 5.000,00, u het gehele bedrag heeft betaald. Er komt nog een nota van € 4.200,00, alsmede een nota ad. € 1.766,60 inclusief btw inzake het reinigen van diverse zaken nav uw slijpwerk, waarbij u de meubels niet heeft afgedekt.
Indien de betaling van de laatste factuur had plaatsgevonden was de keuken klaar geweest. Er moeten nu zaken zoals hang- en sluitwerk worden besteld wat door uitblijven van de betaling nu niet mogelijk is. Ook zullen de werkzaamheden niet worden hervat zolang er geen betaling heeft plaatsgevonden.”
2.10.
Bij e-mail van 12 mei 2022 heeft de gemachtigde van [eiser 1] gereageerd en heeft hij [gedaagde] gesommeerd om de werkzaamheden aan de keuken, de kastwand, de slaapkamer, de badkamer en het lange dressoir voor 31 mei 2022 af te ronden en op te leveren. Dat is niet gebeurd.
2.11.
Op 21 september 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde] onder meer het volgende geschreven aan [eiser 1]:
“[…] Uw cliënt weigert al sinds maart 2022 om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen en is derhalve al geruime tijd in verzuim. Gelet op dat verzuim, heeft cliënt al lange tijd zijn werkzaamheden opgeschort. […]
[…] Gelet op de stelselmatige en langdurige tekortkoming(en) van uw cliënt in de nakoming van de overeenkomst ontbind ik hierbij ex artikel 6:265 BW de overeenkomst. […]”
2.12.
Op 6 oktober 2022 heeft de gemachtigde van [eiser 1] in reactie op het bericht van de gemachtigde van [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
“U zult begrijpen dat mijn cliënt de stelling dat hij in verzuim verkeert verre van zich werpt. Op grond daarvan is de door u aangekondigde ontbinding ook niet gerechtvaardigd. Door cliënt wordt uitdrukkelijk betwist dat uw cliënt rechtsgeldig tot ontbinding ex artikel 6:265 BW over is gegaan.
Gelet op de verschillende ingebrekestellingen en het feit dat uw cliënt uit uw mededelingen heeft moeten afleiden dat uw cliënte niet meer tot herstelwerkzaamheden zal overgaan, ontbindt cliënt hierbij de overeenkomst tussen partijen.”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser 1] vordert na wijziging van eis, woordelijk weergegeven:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de aannemingsovereenkomst en gehouden is om alle daardoor geleden en de te lijden schade aan [eiser 1] te vergoeden;
voor recht te verklaren dat de aannemingsovereenkomst tussen partijen op 6 oktober 2022 door [eiser 1] rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden dan wel de aannemingsovereenkomst tussen partijen alsnog te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 14.500,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2022, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 26.923,80 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2022, althans 22 juli 2022, althans 6 oktober 2022, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de der algehele voldoening;
Goudeleeuw te veroordelen om aan [eiser 1], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 14.806,44 aan gevolgschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1], tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.337,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris en nasalaris advocaat daaronder mede begrepen, met daarbij de bepaling dat indien deze kosten niet binnen vijf dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan [eiser 1] zullen zijn voldaan, daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
in reconventie
3.3.
[eiser 2] vordert – woordelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [eiser 2] de overeenkomst met [verweerder] terecht heeft ontbonden of, subsidiair de overeenkomst alsnog te ontbinden, en [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 5.000,-- (vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 29 maart 2021), een bedrag ad € 4.200,-- (vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 juni 2022 althans vanaf een door U E.A. te bepalen redelijke datum) en een bedrag ad € 1.766,60 aan meerwerk vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vroegst mogelijke datum tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling in de kosten van de procedure, het salaris van de advocaat van gedaagde en de nakosten daaronder begrepen.
3.4.
[verweerder] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat partijen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten. Zij hebben de precieze inhoud ervan, hun verwachtingen over en weer, de tussentijdse voortgang en de oplevertermijnen echter slechts in zeer beperkte mate schriftelijk vastgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden die [gedaagde] op grond van die aannemingsovereenkomst zou verrichten op hoofdlijnen zijn omschreven in de
e-mailwisseling van februari 2022 (zie alinea’s 2.4 en 2.5). Partijen verschillen echter van mening over (onder meer) de oplevertermijn(en), welk punt onder meer van belang is voor de beoordeling in conventie. Ook verschillen zij van mening over de hoogte van de aanneemsom en de waarde van de reeds verrichte werkzaamheden, welke punten mede van belang zijn voor de beoordeling in reconventie.
in conventie
4.2.
[eiser 1] heeft zijn vorderingen gegrond op tekortkomingen van [gedaagde] in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst en zijn daarop gebaseerde ontbinding van die overeenkomst op 21 september 2022. Volgens [eiser 1] is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenissen op grond van de aannemingsovereenkomst omdat de werkzaamheden maar niet wilden vlotten. Concreet stelt [eiser 1] zich op het standpunt dat alle termijnen die zijn genoemd in de e-mail van [gedaagde] d.d. 18 februari 2022 (zie alinea 2.5) als fatale termijnen kwalificeren, waardoor [gedaagde] na het verstrijken van elk van die termijnen zonder oplevering, op de voet van artikel 6:83 sub a BW in verzuim is geraakt ten aanzien van de afzonderlijke onderdelen.
4.3.
Dit is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft in dit kader aangevoerd dat de termijnen uit de e-mail van 18 februari 2022 slechts streeftermijnen zijn en geen fatale termijnen. Als partijen voor de in de mail genoemde werkzaamheden fatale termijnen hadden willen afspreken, dan had dat expliciet overeengekomen moeten worden en dat is nu niet gedaan. Volgens [gedaagde] zou hooguit de (laatste) datum van 31 mei 2022 als fataal hebben te gelden voor de oplevering van het gehele werk.
4.4.
De rechtbank overweegt dat partijen voorafgaand aan de e-mail van 18 februari 2022 geen afspraken over termijnen schriftelijk hebben vastgelegd. Aangezien partijen elkaars stellingen over wat zij mondeling zouden zijn overeengekomen betwisten, neemt de rechtbank als uitgangspunt voor de inhoud van de aannemingsovereenkomst, de correspondentie zoals die in de feiten is geciteerd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stellingen van [eiser 1] en uit de e-mailberichten van 12 april 2022 en 12 mei 2022 dat hij de termijn van 31 mei 2022 als fatale termijn heeft bedoeld. Daarmee is niet te rijmen dat de daaraan voorafgaande termijnen, zoals genoemd in de e-mail van 18 februari 2022, ook al fataal zouden zijn. Uit de correspondente en stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van partijen was dat het werk in ieder geval op 31 mei 2022 gereed zou zijn en dat het in zoverre minder relevant was wanneer de verschillende subonderdelen gereed waren. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde] niet vóór 31 mei 2022 in verzuim kon zijn. Er was voor die datum dan ook nog geen sprake van een tekortkoming.
4.5.
Dit betekent dat er voor [eiser 1] op 12 april 2022 geen grond bestond om zijn betalingsverplichting jegens [gedaagde] – op grond van de factuur van 24 maart 2022 ten bedrage van € 5.000,00 – op te schorten. Bovendien had [eiser 1] de eerdere twee facturen binnen de betaaltermijn en zonder protest betaald. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in dit kader verklaard dat hij de betaling van de facturen nodig had om materiaal te kopen teneinde zijn werkzaamheden verder uit te kunnen voeren. Dit volgt ook uit de omschrijving van bijvoorbeeld de eerste factuur. Dat betaling van de facturen door [eiser 1] noodzakelijk was om [gedaagde] in staat te stellen zijn werkzaamheden (verder te) kunnen uitvoeren, komt de rechtbank logisch voor en is ook onvoldoende gemotiveerd betwist door [eiser 1] en staat daarom in rechte vast.
4.6.
Als gevolg van de onterechte opschorting is juist [eiser 1] in verzuim komen te verkeren. Op de voet van artikel 6:61 lid 2 BW kan [gedaagde] (als schuldenaar) niet in verzuim geraken zolang [eiser 1] (als schuldeiser) in verzuim is. Als gevolg hiervan heeft de door [eiser 1] bij e-mail van 6 oktober 2022 ingeroepen ontbinding van de aannemingsovereenkomst dan ook geen effect gesorteerd.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat nu geen sprake is van de gestelde tekortkoming door [gedaagde] en de daarop gebaseerde ontbinding van de aannemingsovereenkomst, de grondslag ontbreekt voor de vorderingen van [eiser 1]. De vorderingen in conventie zullen dan ook worden afgewezen. Overigens overweegt de rechtbank ten overvloede dat [eiser 1] de (hoogte van de) schadeposten onvoldoende heeft onderbouwd. Met name ten aanzien van de vervangende schadevergoeding valt op dat het gevorderde schadebedrag twee keer zo hoog is als het bedrag dat [gedaagde] voor de werkzaamheden rekende, terwijl onduidelijk is of het dezelfde werkzaamheden betreft.
4.8.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat €
2.366,00(2 punten × tarief € 1.183,00)
Totaal € 3.667,00
in reconventie
Aanneemsom
4.9.
[eiser 2] legt aan zijn vorderingen om [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 5.000,00 (de factuur van 24 maart 2022) en € 4.200,00 (waarvoor geen factuur is verzonden) onder meer ten grondslag dat partijen een aanneemsom van € 24.200,00 (incl. btw) zijn overeengekomen. Ter onderbouwing verwijst [eiser 2] naar de bij alinea 2.2 genoemde offerte van 15 oktober 2021.
4.10.
[verweerder] betwist dat partijen een aanneemsom van € 24.200,00 (incl. btw) zijn overeengekomen. Hij voert in dit kader aan dat de aanneemsom € 20.000,00 bedraagt en betwist dat hij voornoemde offerte van 15 oktober 2021 ooit heeft gezien of heeft besproken met [eiser 2]. Hij heeft die offerte dan ook niet aanvaard. Hij wijst erop dat de offerte ook niet is ondertekend. Volgens hem is het pdf-bestand van de offerte bovendien op 18 mei 2022 aangemaakt en niet op of rond 15 oktober 2021.
4.11.
De rechtbank zal de vordering van [eiser 2] tot betaling van € 5.000,00 (de factuur van 24 maart 2022) en € 4.200,00 (waarvoor geen factuur is verzonden) afwijzen. Zij licht dit als volgt toe. Hoewel de rechtbank de uitleg van [eiser 2] wat betreft de datum van de offerte, namelijk dat hij op 18 mei 2022 het document als excelbestand heeft toegestuurd aan zijn gemachtigde, die daar vervolgens een pdf-bestand van heeft gemaakt waardoor daarop de datum ‘18 mei 2022’ is verschenen, voldoende acht, betekent dit niet dat daarmee vaststaat dat partijen de daarin opgenomen aanneemsom van € 24.200,00 (incl. btw) zijn overeengekomen.
4.12.
[verweerder] heeft namelijk gemotiveerd betwist dat hij de offerte heeft ontvangen en dat hij daarmee zou hebben ingestemd. [eiser 2] heeft weliswaar aangeboden bewijs te leveren van zijn stelling dat partijen een aanneemsom van € 24.200,00 zijn overeengekomen, maar hij heeft die stelling, gezien de gemotiveerde betwisting onvoldoende toegelicht. In dit kader acht de rechtbank relevant dat partijen ter zitting hebben verklaard dat zij niet over nadere schriftelijke stukken beschikken waaruit de omvang van de aanneemsom zou blijken. In de zittingsagenda heeft de rechtbank ook uitdrukkelijk om overlegging van deze stukken gevraagd (zo die aanwezig zouden zijn). Ook hebben partijen ter zitting desgevraagd verklaard dat alleen zij mondeling contact hebben gehad met elkaar over de aanneemovereenkomst en de aanneemsom en dat zij hierover niet anders of meer kunnen verklaren dan zij reeds in hun stukken hebben gedaan. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat [eiser 2] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan ter zake de omvang van de overeengekomen aanneemsom om tot bewijs hiervan te mogen worden toegelaten. Dit betekent dat in rechte niet vaststaat dat de overeengekomen aanneemsom € 24.200,00 bedraagt. Reeds hierom zal de vordering tot betaling van het niet gefactureerde bedrag van € 4.200,00 worden afgewezen.
4.13.
De vordering tot betaling van € 4.200,00, maar ook die tot betaling van € 5.000,00 dienen ook om andere redenen te worden afgewezen. In tegenstelling tot [verweerder], heeft [eiser 2] de aannemingsovereenkomst wel rechtsgeldig ontbonden en wel bij brief van 21 september 2022 (zie alinea 2.11). Op dat moment verkeerde [verweerder] immers reeds geruime tijd in verzuim als gevolg van het ten onrechte niet voldoen van de factuur van [eiser 2] van 24 maart 2022 van € 5.000,00 (zie hiervoor 4.5 en 4.6). Dit geldt als een tekortkoming van [verweerder] onder de aannemingsovereenkomst. Door de ontbinding van de overeenkomst zijn partijen bevrijd van de daardoor getroffen verbintenissen. Ook in het geval dat partijen zouden zijn overeengekomen dat de aanneemsom € 24.200,00 bedraagt, zou de ontbinding in de weg staan aan betaling van de nog niet gefactureerde € 4.200,00.
4.14.
De ontbinding per 21 september 2022 heeft partijen bovendien ook over en weer bevrijd van de vóór die datum ontstane verbintenissen, zoals in casu de verbintenis van [verweerder] tot betaling van de factuur van [eiser 2] van 24 maart 2022. Die verbintenis hoeft [verweerder] niet meer na te komen (vgl. HR 5 oktober 2012, LJN BW 8307, NJ 2012/584 (
Tyco/Delata)). Dit betekent dat de (nakomings-)vordering van [eiser 2] tot betaling van die factuur evenmin kan worden toegewezen.
4.15.
Met partijen zijn ter zitting de gevolgen besproken van de ontbinding van de aannemingsovereenkomst door [eiser 2]. Voor zover de door de ontbinding getroffen verbintenissen zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond hiervoor bestaan, maar ontstaan voor partijen ongedaanmakingsverbintenissen van de al door hen ontvangen prestaties (art. 6:271 BW). De rechtbank stelt vast dat na de datum van ontbinding door partijen geen prestaties meer zijn verricht die op grond van onverschuldigde betaling terugbetaald moeten worden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de aard van de door [eiser 2] verrichte werkzaamheden ongedaanmaking ervan uitsluit. Wat betreft de ongedaanmakingsverbintenissen betekent dit dat beoordeeld moet worden wat de waarde van die prestaties is geweest ten tijde van de ontvangst ervan door [verweerder] (art. 6:272 BW).
4.16.
[eiser 2] stelt in dit kader dat die waarde € 20.000,00 bedraagt en dat hij hiervan slechts € 15.000,00 heeft ontvangen zodat hij nog een vordering op [verweerder] heeft tot betaling van € 5.000,00. [verweerder] heeft dit betwist. Volgens hem waren er nog amper werkzaamheden door [eiser 2] verricht en waren die bovendien ondermaats uitgevoerd zodat de waarde ervan slechts € 500,00 bedroeg.
4.17.
De rechtbank overweegt dat op basis van hetgeen [eiser 2] heeft aangevoerd niet kan worden vastgesteld dat de waarde van de door [verweerder] ontvangen prestaties € 20.000,00 bedroeg. Hoewel de betwisting van [verweerder] ter zake summier is onderbouwd, rust op [eiser 2] de stelplicht met betrekking tot de waarde van de door hem verrichte prestaties. Daaraan heeft hij niet voldaan. [eiser 2] heeft nagelaten om ter zake relevante stukken in het geding te brengen, bijvoorbeeld door hem betaalde facturen voor materiaal, foto’s van het door hem verrichte werk aan het schip, offertes, of duidelijke beschrijvingen ter zake waaruit kan worden afgeleid wat de waarde van zijn werkzaamheden is geweest. In de zittingsagenda is dit punt ook expliciet als aandachtspunt genoemd. De enkele stelling van [eiser 2] dat hij nog werk op maat in zijn loods had klaarstaan volstaat niet, nu hiermee niets is gezegd over de waarde van die materialen. Dat [eiser 2] al voor € 20.000,00 aan prestaties zou hebben verricht lijkt bovendien ook niet aannemelijk nu hij volgens zijn eigen stellingen zijn werkzaamheden had opgeschort nadat [verweerder] weigerde zijn factuur van 24 maart 2022 van € 5.000,00 te voldoen. Nu [eiser 2] zelf heeft gesteld dat hij de betaling van die factuur nodig had om verder te werken, ligt het niet voor de hand dat hij ondanks dat [verweerder] de factuur niet voldeed, toch zijn werkzaamheden zou hebben voortgezet. Aan bewijslevering door [eiser 2] op dit punt wordt niet toegekomen nu uit het voorgaande volgt dat [eiser 2] ter zake niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Dit betekent dat de vordering tot betaling van € 5.000,00 voor zover gebaseerd op ongedaanmaking, evenmin kan worden toegewezen.
Meerwerk
4.18.
[eiser 2] vordert ten slotte nog € 1.766,60 aan meerwerk dat hij nog niet in rekening heeft gebracht. Dit meerwerk ziet op schoonmaakwerkzaamheden. [verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor het meerwerk.
4.19.
De rechtbank overweegt dat [eiser 2] ook ten aanzien van dit deel van zijn vordering niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. [eiser 2] heeft niet gesteld wanneer partijen in dit kader overeenstemming hebben bereikt dat hij dit werk zou uitvoeren. Uit de stukken is ook niet op te maken dat partijen dit overeen zijn gekomen, laat staan voor welk bedrag. De vordering om [verweerder] te veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag aan meerwerk zal worden afgewezen.
4.20.
Op grond van het voorgaande komt in reconventie alleen de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser 2] de overeenkomst met [verweerder] terecht heeft ontbonden voor toewijzing in aanmerking. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.21.
Nu [eiser 2] in reconventie deels in het gelijk en deels in het ongelijk wordt gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren zodat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.667,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat [eiser 2] de overeenkomst met [verweerder] terecht heeft ontbonden,
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2023.
3533/3455