ECLI:NL:RBROT:2023:7425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/657038 / FT RK 23/271
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing faillissementsverzoek wegens gebrek aan belang en onredelijkheid

Op 2 mei 2023 hebben de besloten vennootschappen Warmteservice Rotterdam B.V., Warmteservice Rotterdam Zuid B.V., Warmteservice Rotterdam Oost B.V. en Hamafa B.V. een verzoek tot faillietverklaring van een natuurlijke persoon ingediend bij de Rechtbank Rotterdam. Tijdens de zittingen op 30 mei, 11 juli en 8 augustus 2023 zijn zowel de verzoeksters als de verweerder gehoord. De verzoeksters stelden dat de verweerder in een toestand verkeert van niet kunnen betalen, met opeisbare vorderingen die onbetaald zijn gebleven. De verweerder heeft echter aangegeven dat hij zich heeft aangemeld voor schuldhulp en dat hij zijn eenmanszaak wil voortzetten om inkomsten te genereren. Ondanks een betalingsvoorstel van de verweerder, hebben de verzoeksters volhard in hun faillissementsverzoek.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er summierlijk bewijs is van opeisbare vorderingen, het faillissement de schuldeisers niets zou opleveren. De verweerder heeft geen bezittingen en het faillissement zou leiden tot meer schulden zonder enige baten voor de schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeksters geen rechtmatig belang hebben bij de aanvraag van het faillissement, gezien de omstandigheden en de geringe vorderingen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.

Deze beschikking is op 22 augustus 2023 gegeven door rechter F. Damsteegt, in aanwezigheid van griffier J.B. Biezen. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: C/10/657038 / FT RK 23/271
BESCHIKKING op het verzoek van:
de besloten vennootschappen
1.
WARMTESERVICE ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2.
WARMTESERVICE ROTTERDAM ZUID B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3.
WARMTESERVICE ROTTERDAM OOST B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4.
HAMAFA B.V., h.o.d.n. Warmteservice Breda,
gevestigd te Breda,
verzoeksters,
advocaat: mr. E.T. van den Hout
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
[handelsnaam] ,
[handelsnaam] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
verweerder.

1.De procedure

Op 2 mei 2023 hebben verzoeksters ter griffie van de rechtbank een verzoek tot faillietverklaring van verweerder ingediend.
Op de zitting van 30 mei 2023 zijn mr. E.T. van den Hout, namens verzoeksters, en verweerder gehoord. Zijdens verzoeksters zijn een oproepingsexploit, kopie facturen en een kopie sommatiebrief van 1 mei 2023 overgelegd. De verdere behandeling van het verzoek is aangehouden tot 11 juli 2023.
Op de zitting van 11 juli 2023 zijn mr. A. Sarokhani, namens verzoeksters, en verweerder gehoord. De rechtbank heeft de uitspraak alstoen bepaald op 25 juli 2023.
Bij e-mailbericht van 23 juli 2023 heeft verweerder de rechtbank bericht dat hij verzoeksters vergeefs een betalingsvoorstel deed en heeft verweerder de rechtbank verzocht het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen dan wel de behandeling aan te houden zodat een schuldsaneringstraject kan worden ingezet.
Mr. E.T. van den Hout heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 24 juli 2023 onder meer bericht dat verweerder aan verzoeksters een afbetalingsregeling voorstelde, dat verzoeksters daar niet mee instemmen en dat zij volharden in het faillissementsverzoek.
De rechtbank heeft in een en ander aanleiding gezien de behandeling van het verzoek voort te zetten, en wel op 8 augustus 2023.
Op de zitting van 8 augustus 2023 zijn wederom mr. A. Sarokhani, namens verzoeksters, en verweerder gehoord. Zijdens verzoeksters is onder meer een oproepingsexploit overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunten

Verzoeksters hebben het faillissement van verweerder aangevraagd, stellende dat verweerder verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij opeisbare vorderingen hebben op verweerder, bestaande uit door verweerder onbetaald gelaten facturen plus rente en kosten.
Volgens verzoeksters zijn de volgende factuurbedragen onbetaald gebleven:
Warmteservice Rotterdam B.V.: € 1.058,26 excl. btw / € 1.280,46 incl. btw
Warmteservice Rotterdam Zuid B.V.: € 338,16 excl. btw / € 409,18 incl. btw
Warmteservice Rotterdam Oost B.V.: € 137,97 excl. btw / € 166,96 incl. btw
Hamafa B.V. hodn Warmteservice Breda:
€ 45,47 excl. btw / € 55,02 incl. btw
Totaal: € 1.579,86 excl. btw / € 1.911,62 incl. btw
De in het faillissementsverzoek opgenomen vorderingen, inclusief rente en (incasso)kosten:
Warmteservice Rotterdam B.V.: € 1.550,96
Warmteservice Rotterdam Zuid B.V.: € 532,12
Warmteservice Rotterdam Oost B.V.: € 246,33
Hamafa B.V. hodn Warmteservice Breda:
€ 114,57
subtotaal: € 2.443,98
kosten faillissementsaanvraag
€ 1.800,00
Totaal: € 4.243,98
Verweerder heeft niet weersproken dat verzoeksters opeisbare geldvorderingen op hem hebben.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich heeft gemeld bij Stroomopwaarts te [vestigingsplaats] voor schuldhulp en dat hij bij het volgen van een Schuldhulptraject bij Stroomopwaarts zijn eenmanszaak zal moeten staken. Verweerder wil zijn eenmanszaak liever voortzetten, zodat hij -na de bouwvak- weer inkomsten kan genereren.
Verweerder heeft verzoeksters na de zitting van 11 juli 2023 aangeboden om op het volgens opgave van verzoeksters op dat moment in totaal verschuldigde van € 4.967,56 (voornoemd bedrag van € 4.243,98 plus proceskosten) een betaling van € 3.000,-- te doen en het restant vervolgens in twee maandelijkse termijnen te betalen.
Verzoeksters hebben dit voorstel van de hand gewezen en zij hebben volhard in hun faillissementsverzoek.
Verweerder heeft ter zitting verklaard ook enkele andere schulden te hebben maar regelingen te hebben getroffen met de betreffende schuldeisers. Hij heeft ter zitting opnieuw aangeboden verzoeksters (om te beginnen) € 3.000,-- te betalen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen daar verweerder het onredelijk vindt om, in zijn ogen, alleen op de kosten failliet te gaan.
Mr. Sarokhani heeft op de zitting namens verzoeksters het aanbod om omgaand € 3.000,-- te betalen en het overige verschuldigde later te voldoen afgewezen met de mededeling dat alleen genoegen wordt genomen met onmiddellijke betaling van het volledige openstaande bedrag. Het totaalbedrag van de vorderingen met rente en kosten is inclusief de proceskosten in verband met de zitting van 8 augustus 2023 opgelopen tot circa € 5.500,--, aldus mr. Sarokhani.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6, lid 3 van de Faillissementswet (hierna Fw) wordt de faillietverklaring in beginsel uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl ten minste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank constateert dat summierlijk is gebleken van de opeisbare vorderingen van verzoeksters op verweerder en dat verweerder deze onbetaald heeft gelaten. De rechtbank constateert echter ook dat:
( i) het gaat om de aanvraag van het faillissement van een natuurlijk persoon zonder enige bezittingen, terwijl verweerder alleen actief kan genereren door het voortzetten van zijn eenmanszaak, waarbij zeer onzeker is of dat kan als verweerder in staat van faillissement wordt verklaard of wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling (hoogstwaarschijnlijk niet);
(ii) in dat geval verweerder dus van inkomen zal zijn verstoken, het faillissement de schuldeisers niets oplevert – zoals verzoeksters ter zitting overigens ook zelf hebben opgemerkt – en na korte tijd zal worden opgeheven bij gebrek aan baten, waarna verweerder alleen maar meer schulden zal hebben (salaris curator);
(iii) verweerder behalve de schulden aan verzoeksters enkele andere schulden heeft en voor die schulden een betalingsregeling heeft getroffen;
(iv) sprake is van relatief geringe vorderingen van verzoeksters;
( v) verweerder heeft aangeboden die vorderingen inclusief rente en kosten onmiddellijk te voldoen (en de door verzoeksters geclaimde (proces-)kosten in verband met de faillissementsaanvraag later, in termijnen, te voldoen);
(vi) verzoeksters dat hebben geweigerd en aanspraak hebben gemaakt op onmiddellijke betaling van ook de (proces-)kosten in verband met de faillissementsaanvraag, waardoor het (volgens verzoeksters) openstaande bedrag van de vorderingen inclusief rente en kosten (€ 2.443,98) in korte tijd (namelijk sinds de faillissementsaanvraag) meer dan verdubbeld is (tot € 5.500).
Voor zover verweerder gelet op voornoemde omstandigheden al verkeert in de toestand te hebben opgehouden te betalen, valt niet in te zien welk rechtmatig belang verzoeksters hebben met de aanvraag van het faillissement. Desgevraagd hebben verzoeksters ter zitting ook niet kunnen verklaren wat hun belang bij een faillissement van verweerder is.
Het verzoek tot faillietverklaring zal dan ook worden afgewezen.

4. De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 22 augustus 2023 gegeven door mr. F. Damsteegt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Biezen, griffier. [1]

Voetnoten

1.