ECLI:NL:RBROT:2023:7417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/4035
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de werktuigenvrijstelling voor een PV-installatie op een distributiecentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor een PV-installatie die eiser heeft gevestigd op een distributiecentrum. Eiser, die de installatie middels een huurovereenkomst en een recht van opstal heeft geplaatst, betwistte de aanslag onroerendezaakbelasting die hem was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente. De aanslag betrof een bedrag van € 13.258,12, gebaseerd op een OZB-waarde van € 2.891.000,-. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, wat leidde tot een verlaging van de waarde naar € 1.759.000,-. Eiser ging vervolgens in beroep tegen het bestreden besluit van de gemeente.

De rechtbank heeft onderzocht of de gehele PV-installatie onder de werktuigenvrijstelling valt. Dit houdt in dat de installatie moet voldoen aan bepaalde criteria, waaronder de vraag of de installatie als een op zichzelf gebouwd eigendom kan worden aangemerkt en of de uiterlijke herkenbaarheid van de installatie behouden blijft na verwijdering van de zonnepanelen. De rechtbank oordeelde dat de PV-installatie niet als een op zichzelf gebouwd eigendom kan worden beschouwd, omdat deze niet zelfstandig kan blijven bestaan zonder het gebouw waarop deze is geplaatst. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de herkenbaarheid van de installatie als werktuig verloren gaat bij verwijdering van de zonnepanelen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de waarde van de installatie door de gemeente aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [vestigingsplaats] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde]
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] , verweerder,

gemachtigde: mr. G.L. Blom-Commandeur.

Procesverloop

In het aanslagbiljet van 30 juni 2021 heeft verweerder aan eiser voor belastingjaar 2021 een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) eigenaar niet-woning van in totaal € 13.258,12 opgelegd, met een OZB-waarde van € 2.891.000,-
Eiser heeft op 4 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In de uitspraak op bezwaar van 14 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 1.759.000,-.
Eiser heeft op 25 augustus 2022, ontvangen op 26 augustus 2022, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. R. van den Berg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het te waarderen object betreft een PV-installatie (zonne-energieinstallatie) van – naar zeggen van eiser – enkele honderden zonnepanelen, inclusief bevestigingsmaterialen, omvormers, bekabeling en meet- en regelapparatuur. De installatie is geplaatst op het dak van een distributiecentrum, gevestigd aan de [straatnaam] te [plaats] . De installatie is eigendom van en wordt geëxploiteerd door eiser. Het distributiecentrum is eigendom van een derde. Eiser heeft met deze derde ten behoeve van het gebruik maken van het dak een huurovereenkomst gesloten en tevens een recht van opstal gevestigd.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat in elk geval de omvormers, bekabeling en meet- en regelapparatuur onder de werktuigenvrijstelling vallen. Ook is de in bezwaar vastgestelde waarde niet in geding, als in rechte komt vast te staan dat, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert, de rest van de PV-installatie niet onder de werktuigenvrijstelling valt. In geschil is dan ook of de gehele PV-installatie onder de werktuigenvrijstelling valt of slechts een gedeelte hieronder valt.
3. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van de werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken (de zogenoemde werktuigenvrijstelling).
3.1.
De Waarderingskamer heeft dit criterium, mede aan de hand van jurisprudentie, voor het bedrijfsmatig gebruik van zonnepanelen in een op de website gepubliceerd hulpmiddel bij de waardering, kort gezegd, als volgt nader ingevuld (cumulatief te lezen):
  • Het werktuig moet onroerend zijn;
  • Het moet een werktuig zijn ten behoeve van een productieproces en dus niet een installatie ten behoeve van het functioneren van een gebouw;
  • Het moet afgescheiden kunnen worden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht;
  • Het is geen op zichzelf gebouwd eigendom;
  • Onderdelen van een gebouwd eigendom kunnen alleen als werktuig bij de waardebepaling buiten aanmerking blijven als het resterende deel na verwijdering van deze onderdelen zijn uiterlijke herkenbaarheid behoudt;
4. De volledige PV-installatie valt dus onder de werktuigenvrijstelling als aan alle vijf de criteria wordt voldaan. De rechtbank begrijpt dat partijen het erover eens zijn dat wordt voldaan aan de eerste drie criteria, zijnde dat de PV-installatie onroerende is, er sprake is van een productieproces en dat de PV-installatie zonder beschadiging afgescheiden kan worden. Het geschil richt zich op de criteria vier en vijf, namelijk of de PV-installatie is aan te merken als een op zichzelf gebouwd eigendom en of de uiterlijke herkenbaarheid behouden wordt.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de PV-installatie geen op zichzelf gebouwd eigendom is. Op dit punt is de rechtbank het met eiser eens. Of daar sprake van is hangt niet enkel af van de juridische constructie op basis waarvan een en ander is aangebracht (in dit geval huur met recht van opstal), maar onder meer van de omvang van de installatie, de constructiewijze en de plaats binnen of buiten het gebouw. De constructiewijze geeft hier de doorslag, simpel gezegd: als het gebouw wordt afgebroken verdwijnt daarmee ook de PV-installatie. De PV-installatie kan dan ook niet aangemerkt worden als op zichzelf gebouwd eigendom.
6. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat, nu de installatie geen op zichzelf gebouwd eigendom is, het vijfde criterium geen zelfstandige rol meer speelt. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. De Waarderingskamer noemt de herkenbaarheid als een apart criterium, los van het criterium ‘geen zelfstandig gebouwd eigendom’. Daarbij wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad met nummer ECLI:NL:HR:2000:AA6113. Ook in dat arrest wordt, wil iets als het werktuig zelf gelden, verwijdering daarvan zonder dat de herkenbaarheid als werktuig wordt aangetast als een zelfstandig criterium genoemd.
6.1.
Ten aanzien van de herkenbaarheid van de PV-installatie oordeelt de rechtbank als volgt. Een zonnepark zonder zonnepanelen verliest zijn herkenbaarheid als werktuig zonnepark. Na verwijdering van de zonnepanelen resteren in het zonnepark alleen stellages (de profielen en het onderstel). Zoals de Waarderingskamer in voornoemd hulpmiddel aangeeft geldt voor zonne-energieinstallaties (in dit geval de PV-installatie), althans van de omvang zoals die hier aan de orde is, die met bedrijfsmatig doel op het dak van een gebouw zijn geplaatst, hetzelfde als voor zonneparken die direct op de bodem staan. Zonder zonnepanelen is een en ander niet meer herkenbaar als werktuig zonne-energieinstallatie. De PV-installatie voldoet dus niet aan het herkenbaarheidsvereiste.
7. Nu verweerder de PV-installatie voor het overige terecht deels heeft aangemerkt als werktuig dat onder de werktuigenvrijstelling valt, is de waarde door verweerder aannemelijk gemaakt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. N.E. Moerkerken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023.
de griffier is verhinderdrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).