In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor een PV-installatie die eiser heeft gevestigd op een distributiecentrum. Eiser, die de installatie middels een huurovereenkomst en een recht van opstal heeft geplaatst, betwistte de aanslag onroerendezaakbelasting die hem was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente. De aanslag betrof een bedrag van € 13.258,12, gebaseerd op een OZB-waarde van € 2.891.000,-. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, wat leidde tot een verlaging van de waarde naar € 1.759.000,-. Eiser ging vervolgens in beroep tegen het bestreden besluit van de gemeente.
De rechtbank heeft onderzocht of de gehele PV-installatie onder de werktuigenvrijstelling valt. Dit houdt in dat de installatie moet voldoen aan bepaalde criteria, waaronder de vraag of de installatie als een op zichzelf gebouwd eigendom kan worden aangemerkt en of de uiterlijke herkenbaarheid van de installatie behouden blijft na verwijdering van de zonnepanelen. De rechtbank oordeelde dat de PV-installatie niet als een op zichzelf gebouwd eigendom kan worden beschouwd, omdat deze niet zelfstandig kan blijven bestaan zonder het gebouw waarop deze is geplaatst. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de herkenbaarheid van de installatie als werktuig verloren gaat bij verwijdering van de zonnepanelen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de waarde van de installatie door de gemeente aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.