ECLI:NL:RBROT:2023:7416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 21/4632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de verlening van een APV-vergunning voor een tijdelijke bouwplaats in Rotterdam met betrekking tot geluidhinder

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 11 augustus 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) behandeld. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 30 november 2020 een vergunning verleend aan een derde partij voor het gebruik van de openbare weg voor een bouwplaats. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met name vanwege de verwachte geluidhinder door piekgeluiden tot maximaal 80 dB(A) in de dagperiode.

De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 23 februari 2023 vastgesteld dat het college onvoldoende akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat de geluidbelasting op de woningen niet adequaat is berekend. Het college kreeg de kans om het gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuw besluit op 17 april 2023, waarin aanvullende voorschriften over geluid aan de vergunning werden verbonden. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de geluidhinder heeft kunnen aanvaarden, gezien de tijdelijke aard van de werkzaamheden en de dagperiode waarin de piekgeluiden zich voordoen.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit, maar verklaart het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Dit betekent dat de vergunning met de nieuwe geluidseisen van kracht blijft. De rechtbank draagt het college op om het griffierecht aan eisers te vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen, aangezien deze al in een andere zaak zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , en anderen, eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. C.W. de Jong).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam bedrijf]uit [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. C.J. van Beers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een vergunning op grond van artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (de APV).
1.1.
Met het besluit van 30 november 2020 heeft het college aan [naam bedrijf] een vergunning verleend voor het gebruik van de openbare weg voor een bouwplaats aan de [straatnaam] in Rotterdam. Met het bestreden besluit van 13 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 30 november 2020 met een aanvulling van de motivering in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eiser] namens eisers, de gemachtigde van het college en mr. J.M. Tang en de gemachtigde van [naam bedrijf] en [persoon A] .
1.4.
In de tussenuitspraak van 23 februari 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.5.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 17 april 2023 (bestreden besluit 2), waarin het college een aanvullende motivering heeft gegeven en alsnog voorschriften over geluid aan de vergunning heeft verbonden.
1.6.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.7.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Beoordeling door de rechtbank
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
De tussenuitspraak
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit 1 in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is tot dat oordeel gekomen, omdat bij de voorbereiding van het besluit van 30 november 2020 en het bestreden besluit geen akoestisch onderzoek is uitgevoerd waarin de geluidbelasting op de woningen aan de [straatnaam] is berekend. Nu het college onvoldoende onderzoek naar geluidhinder heeft gedaan, berust zijn conclusie dat de geluidbelasting op de woning van eisers niet onaanvaardbaar is niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft verder overwogen dat het in het kader van de beroepsprocedure uitgevoerde geluidonderzoek van dBVision van 12 april 2022 geen aanleiding geeft om de rechtsgevolgen in stand te laten (zie overweging 9.4 van de tussenuitspraak).
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college opgedragen om het gebrek te herstellen door aanvullend onderzoek te laten doen naar de geluidbelasting op de woning van eisers. Daarin moet in ieder geval worden ingegaan op het bronvermogen van de ruwterreinheftruck. Voor zover blijkt dat niet van het eerder gehanteerde bronvermogen kan worden uitgegaan, moet het equivalente geluidniveau (LAeq) op de woning van eisers opnieuw worden berekend. Daarnaast moet het maximale geluidniveau (LAmax) op de woning van eisers alsnog worden onderzocht. Naar aanleiding van de resultaten van het aanvullende onderzoek moet het college opnieuw een belangenafweging maken over de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting en opnieuw toetsen aan de relevante weigeringsgronden uit de APV. Het college moet daarbij ook opnieuw beoordelen of geluidgrenswaarden en/of geluidbeperkende maatregelen moeten worden voorgeschreven.
Wettelijk kader
4. Uit artikel 6:19, eerste lid, van de Awb volgt dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Omdat het college met het bestreden besluit 2 niet volledig aan het beroep van eisers tegemoet is gekomen, richt hun beroep zich ook tegen het bestreden besluit 2.
Het beroep tegen bestreden besluit 1
5. Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 9.3 en 9.4 is overwogen, is het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond. Nu uit het bestreden besluit 2 niet met zoveel woorden volgt dat bestreden besluit 1 wordt ingetrokken of vervangen, bestaat daarbij procesbelang.
Het beroep tegen bestreden besluit 2
6. Met het bestreden besluit 2 heeft het college alsnog grenswaarden voor het equivalente geluidniveau en het maximale geluidniveau in de dagperiode (7.00-19.00 uur) aan de vergunning verbonden. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op een nader geluidonderzoek. Dit is het rapport “Memo – Geluidmeting en bouwlawaaionderzoek [straatnaam] ” van dBVision van 17 april 2023. In het nadere geluidonderzoek zijn de bronvermogens van het materieel op de bouwplaats opnieuw bepaald met behulp van metingen. Daarbij is uitgegaan van het daadwerkelijk gebruikte materieel en de feitelijk gerealiseerde werksituatie op de bouwplaats. Op basis daarvan is de geluidbelasting op de woning van eisers opnieuw berekend. De geluidbelasting bedraagt 56 dB(A) voor het equivalente geluidniveau en 79 dB(A) voor het maximale geluidniveau. Volgens het college is dat aanvaardbaar.
7. Eisers hebben in hun zienswijze geen gronden aangevoerd over de nieuwe berekeningen van de geluidbelasting in het rapport van 17 april 2023. Zij hebben ook geen gronden aangevoerd over de grenswaarde voor het equivalente geluidniveau die het college alsnog heeft voorgeschreven. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank bovendien al geoordeeld dat een grenswaarde van 60 dB(A) voor het equivalente geluidniveau in deze situatie aanvaardbaar kan worden geacht.
De rechtbank ziet daarom in zoverre geen grond voor het oordeel dat het gebrek in bestreden besluit 1 niet voldoende is hersteld.
8. Het college heeft in het bestreden besluit 2 een grenswaarde voorgeschreven van 80 dB(A) voor het maximale geluidniveau tussen 7.00 en 19.00 uur op de woning van de omliggende woningen. Het college acht een maximaal geluidniveau van 80 dB(A) in dit geval aanvaardbaar. Dit is onderbouwd in het bestreden besluit 2 en het rapport van 17 april 2023. In het Bouwbesluit 2012 – waarbij voor het equivalente geluidniveau is aangesloten – zijn geen normen opgenomen voor piekniveaus. In het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) liggen de normen voor het maximale geluidniveau 20 dB hoger dan de norm voor het equivalente geluidniveau. Omdat in dit geval voor het equivalente geluidniveau is uitgegaan van een waarde 60 dB(A), is volgens het college voor het maximale geluidniveau een waarde van ten hoogste 80 dB(A) gedurende de dagperiode aanvaardbaar, gezien de tijdelijke aard van de werkzaamheden. Het berekende maximale geluidniveau op de woning van eiser bedraagt 79 dB(A) en valt daarbinnen. Volgens het college is er daarom geen reden om de vergunning te weigeren.
8.1.
Eisers zijn het niet eens met de grenswaarde van 80 dB(A) voor het maximale geluidniveau in de dagperiode. Zij bestrijden de hoogte van de berekende geluidbelasting niet, maar vinden een maximaal geluidniveau van 80 dB(A) niet aanvaardbaar. Volgens eisers leidt dit tot hinder. Bovendien vrezen zij dat het plantsoen aan de [straatnaam] vaker als bouwplaats gebruikt zal worden als deze niveaus worden aanvaard.
Eisers vinden dat het college niet zonder meer uit het Activiteitenbesluit kan afleiden dat piekniveaus van 20 dB boven het equivalente geluidniveau aanvaardbaar zijn. In het Activiteitenbesluit is de norm voor het maximale geluidniveau 70 dB(A). Het Activiteitenbesluit kent geen grenswaarden van 60 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en ook geen grenswaarden van 80 dB(A) voor het maximale geluidniveau. Volgens eisers kan daarom niet worden volstaan met het optellen van het verschil van 20 dB bij de hoge grenswaarde van 60 dB(A) die op grond van het Bouwbesluit 2012 aanvaardbaar wordt geacht. Volgens hen is daarmee niet afgewogen of onderbouwd dat hoge geluidpieken van 79 dB(A) aanvaardbaar zijn. Eisers wijzen ook op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (de Handreiking), die in paragraaf 3.2 uitgaat van maximale geluidniveaus van 70 dB(A) in de dagperiode met een ontheffingsmogelijkheid tot 75 dB(A) in bepaalde gevallen.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat het college beoordelingsruimte heeft bij het bepalen van wat een aanvaardbaar maximaal geluidniveau is. Het gaat hier om een tijdelijke bouwplaats voor een periode van ongeveer drie jaar. Er is geen sprake van een inrichting in de zin van de milieuwetgeving, zodat de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer in dit geval niet van toepassing zijn. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de norm van 60 dB(A) als dagwaarde uit artikel 8.3, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012, hoewel die norm als zodanig niet van toepassing is, omdat op de bouwplaats geen bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd. Het Bouwbesluit 2012 bevat geen norm voor het maximale geluidniveau. Daar kon het college dus niet bij aansluiten.
De rechtbank stelt vast dat het vergunde maximale geluidniveau van 80 dB(A) aanzienlijk hoger is dan de waarden die in het Activiteitenbesluit en de Handreiking zijn opgenomen. Er moet van worden uitgegaan dat dit geluidhinder bij de woning van eisers veroorzaakt. De rechtbank is echter van oordeel dat het college deze hinder in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Daarbij is van belang dat de piekgeluiden zich uitsluitend voordoen in de dagperiode. Verder is van belang dat het gaat om een tijdelijke situatie. De bouwplaats verschilt daarin van de permanente situaties binnen een inrichting waarop het Activiteitenbesluit en de Handreiking betrekking hebben. Het Activiteitenbesluit bevat bovendien een aantal uitzonderingen, waaronder de uitzondering dat de grenswaarden voor het maximale geluiniveau in artikel 2.17, eerste lid, op grond van het tweede lid niet gelden voor laad- en losactiviteiten in de dagperiode, zodat de piekgeluiden van deze activiteiten buiten beschouwing blijven. Uit het nadere geluidonderzoek van 17 april 2023 blijkt dat in dit geval de laad- en losactiviteiten op de bouwplaats wel zijn betrokken in de berekening van het maximale geluidniveau.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat de vergunning, met de aanvullende voorschriften over geluid, van kracht blijft.
10. Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De reiskosten die eisers hebben gemaakt, zijn namelijk al vergoed in zaak ROT 21/6382, die tegelijk met deze zaak ter zitting is behandeld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.