ECLI:NL:RBROT:2023:7402

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/655893 / JE RK 23-811
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van ouderlijk gezag van de vader over minderjarigen na eerdere beëindiging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2023 een beschikking gegeven over het herstel van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De vader was eerder zijn gezag kwijtgeraakt, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag te herstellen, omdat de kinderen sinds juli 2021 bij de vader wonen en zich daar goed ontwikkelen. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben beide bevestigd dat de thuissituatie bij de vader positief is en dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder is niet verschenen tijdens de zitting, en de kinderen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun mening te geven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor herstel van het gezag, zoals gesteld in artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De vader is in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, en het herstel van het gezag is in het belang van de minderjarigen. De rechtbank heeft daarom besloten om het gezag van de vader te herstellen en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 juni 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/655893 / JE RK 23-811
datum uitspraak: 17 mei 2023

beschikking betreffende herstel ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Leeuwarden,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [naam kind 1]
,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2006 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam 1] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats 1] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam 2] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 7 april 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de e-mailberichten van de vader van 16 mei 2023.
Op 17 mei 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader (telefonisch),
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 3],
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam 4].
Opgeroepen als informant en niet verschenen is de moeder.
[naam kind 1] en [naam kind 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.

De feiten

Bij beschikking van 19 februari 2018 is het ouderlijk gezag van de vader en de moeder beëindigd en zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder voogdij gesteld van de GI.
[naam kind 1] en [naam kind 2] wonen bij de vader.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht de vader te herstellen in het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2].

Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe.
Nadat [naam kind 1] en [naam kind 2] in 2015 uit huis zijn geplaatst, hebben de kinderen in verschillende gezinshuizen en pleeggezinnen verbleven. [naam kind 1] en [naam kind 2] hadden de wens om bij de vader te gaan wonen en dit is dan ook in juli 2021 gebeurd. Het gaat goed bij de vader thuis. De kinderen maken een positieve ontwikkeling door. De Raad heeft geen zorgen over het functioneren van de kinderen. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn veerkrachtige en sportieve kinderen die hun draai hebben gevonden bij de vader in Friesland. Omdat het zo goed gaat, verzoekt de Raad de vader in het ouderlijk gezag te herstellen.

Het standpunt van de GI

De GI sluit zich ter zitting aan bij het standpunt van de Raad. De kinderen hebben altijd aangegeven dat ze terug willen naar de vader. De GI heeft dit laten onderzoeken, waarna een terugplaatsingstraject bij de vader in gang is gezet. Dit ging zo goed dat de GI onderzoek is gaan doen naar het herstel van de vader in het ouderlijk gezag. De GI is tot de conclusie gekomen dat de thuissituatie bij de vader een goede plek is voor de kinderen en dat het ouderlijk gezag naar de vader terug kan. De enige zorg van de GI betreffende de financiële situatie, dat is inmiddels ook opgelost. Daarnaast heeft de moeder aangegeven de kinderen niet terug te willen en dit is ook niet de wens van de kinderen.

Het standpunt van de vader

De vader wil graag in het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] hersteld worden. Ook de kinderen kijken er erg naar uit. Sinds [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader wonen, zijn de kinderen gelukkiger dan ooit. De vader en de kinderen zijn erg hecht en helpen elkaar. [naam kind 1] en [naam kind 2] doen het goed op school en hebben daar ook vrienden. De vader wil het liefst dat de situatie weer zo is zoals het zou moeten zijn.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:277, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
Ingevolge artikel 1:247, tweede lid, BW wordt onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
Artikel 1:278 BW bepaalt dat een verzoek tot herstel van het ouderlijk gezag ook kan worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat aan beide criteria van artikel 1:277, eerste lid, BW wordt voldaan.
Nu zowel de GI - tevens de voogdes van [naam kind 1] en [naam kind 2] - als de Raad een terugplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader ondersteunen, en de vader in staat wordt geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, is de rechtbank van oordeel dat het gezag van de vader kan worden hersteld. De rechtbank vindt bovendien dat dit ook in het belang is van [naam kind 1] en [naam kind 2] . [naam kind 1] en [naam kind 2] willen graag bij de vader wonen en verblijven daar al sinds juli 2021. De vader heeft een positief effect op de ontwikkeling en het welzijn van [naam kind 1] en [naam kind 2] . Sinds de kinderen bij de vader wonen zijn er geen zorgen gemeld over hun ontwikkeling en het huidig functioneren. Ook zijn er geen zorgen over de vader.
Gezien het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de Raad om de vader te herstellen in het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] toe.

De beslissingDe rechtbank:

herstelt [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] , in het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] ;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

gelast de griffier van deze beslissing aantekening te maken in het gezagsregister.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023 door mr. M.P. van der Stroom, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.N. van Geest als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.