In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2023 een beschikking gegeven over het herstel van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De vader was eerder zijn gezag kwijtgeraakt, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag te herstellen, omdat de kinderen sinds juli 2021 bij de vader wonen en zich daar goed ontwikkelen. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben beide bevestigd dat de thuissituatie bij de vader positief is en dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder is niet verschenen tijdens de zitting, en de kinderen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun mening te geven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor herstel van het gezag, zoals gesteld in artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De vader is in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, en het herstel van het gezag is in het belang van de minderjarigen. De rechtbank heeft daarom besloten om het gezag van de vader te herstellen en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 juni 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.