ECLI:NL:RBROT:2023:7377

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
10/058427-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en ontslag van rechtsvervolging na opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte was ten tijde van het feit opgenomen op de psychiatrische afdeling van het Erasmus MC te Rotterdam op basis van een zorgmachtiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 februari 2023 in Rotterdam brand heeft gesticht door een stuk stof in brand te steken, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De verdachte heeft het feit bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit is bevestigd door een Pro Justitia-rapport van een psychiater, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis die zijn gedragingen beïnvloedde. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en verklaarde hem niet strafbaar. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de schade niet rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, met de conclusie dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/058427-23
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1996,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting op basis van een zorgmachtiging opgenomen op de psychiatrische afdeling (GGZ) van het Erasmus MC te Rotterdam,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 9 juni 2023 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.K. Nanhkoesingh heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De verdachte bekent dat hij op de datum en plaats zoals genoemd in de tenlastelegging brand heeft gesticht door een stuk stof met een aansteker in brand te steken, waardoor de deur van de kamer van zijn huisgenoot deels is verbrand. Deze brand werd gesticht terwijl in een andere kamer aan de aangrenzende gang huisgenoot [slachtoffer01] aanwezig was. Uit hetgeen de C-ploeg van Brandweerkazerne Bosland naar voren brengt volgt dat er bij hun aankomst nog veel rook in de woning aanwezig was en de deur nog smeulende was. In de portiekflat is maar één toe- en uitgang en in geval van branduitbreiding kunnen de overige bewoners door de rook hun woning niet ontvluchten. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat levensgevaar aanwezig en voorzienbaar was.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte door deze brand te stichten gevaar voor goederen en levensgevaar (en lichamelijk letsel)voor anderen heeft doen ontstaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan (overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering), nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 februari 2023 te Rotterdam
opzettelijk brand heeft gesticht door een stuk stof met een aansteker in brand te steken, ten gevolge waarvan een binnendeur van een woning gedeeltelijk is verband, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een deur en voor in die kamer/woning bevindende goederen en voor belendende kamers en zich in die kamers bevindende goederen en
levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten zijn huisgenoot [slachtoffer01] en/of voor andere bewoners en/of aanwezigen in het pand aan de [straatnaam01] , te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
5.1.1.
Beoordeling
De rechtbank overweegt ten aanzien van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde gemeen gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, dat dit niet binnen de delictsomschrijving van artikel 157, aanhef en onder sub 2, van het Wetboek van Strafrecht valt. In dit artikel is het gemeen gevaar voor ‘zwaar’ lichamelijk letsel strafbaar gesteld. Dit is niet aan de verdachte ten laste gelegd. Het bewezen verklaarde gevaar voor ‘lichamelijk letsel’ is daarom niet strafbaar.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het overige deel van het feit uitsluiten. Het overige deel van het feit is dus strafbaar.
5.1.2.
Conclusie
Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging en officier van justitie
Zowel de verdediging als de officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
6.2.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van psychiater dr. [psychiater01] van 6 april 2023. De deskundige heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een psychose met achtervolgings- en betrekkingswanen en van een stoornis in het gebruik van methamfetamine. Hiervan was ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake en dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte in zodanige mate beïnvloed dat geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in het geheel niet aan hem toe te rekenen.
6.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de psychiater gedragen wordt door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens uit het dossier en op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over. Het bewezen feit kan de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet worden toegerekend. Dit leidt ertoe dat de verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Al dan niet opleggen maatregel

7.1.
Standpunt van de verdediging en de officier van justitie
Zowel de verdediging als de officier van justitie heeft gesteld dat – vanwege de thans verleende zorgmachtiging – geen strafrechtelijke maatregel aan de verdachte dient te worden opgelegd.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportage deskundige
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op eerdergenoemd Pro Justitia-rapport.
Door de deskundige wordt het risico op recidive bij bewezenverklaring ingeschat als matig verhoogd. Om dat risico te beperken heeft deskundige geadviseerd tot opname en behandeling van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis met aansluitende ambulante nazorg, met een zorgmachtiging op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet forensische zorg.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Verdachte is met een inmiddels verleende zorgmachtiging opgenomen op de psychiatrische afdeling (GGZ) van het Erasmus MC te Rotterdam. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee de zorg krijgt die hij nodig heeft om het recidiverisico te kunnen beperken. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een strafrechtelijke maatregel op te leggen. Dat geldt ook voor de door
[slachtoffer02] verzochte maatregel als bedoeld in artikel 38v, tweede lid, sub a en b, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking, naast het voorgaande, dat [slachtoffer02] inmiddels is verhuisd uit de woning van de verdachte en uit het dossier niet blijkt dat het handelen van de verdachte jegens haar persoonlijk was gericht.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd [slachtoffer02] . Zij vordert een vergoeding van € 114,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 700,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd [benadeelde partij01] . Hij vordert een vergoeding van € 250,- aan (verplaatste) materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen van beide benadeelde partijen zijn toewijsbaar. Voor die bedragen moet aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding opgelegd worden.
8.2.
Standpunt verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer02]
De vordering moet worden afgewezen. De benadeelde partij was op de hoogte van de psychische problematiek bij de verdachte, maar koos ervoor om toch een kamer in de woning te blijven huren. Het feit is voortgekomen uit die psychische problematiek. De brand was minimaal en is door de verdachte zelf geblust. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is onvoldoende onderbouwd. De normschending in deze zaak is niet vergelijkbaar met de zaken die de benadeelde partij als onderbouwing heeft aangedragen. Wat betreft de gevorderde reiskosten naar Duitsland staat het causaal verband met het feit onvoldoende vast.
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
De vordering moet worden afgewezen. In de vordering van [slachtoffer02] komt niets terug over de verhuizing na het incident en de kosten daarvan. Dat [benadeelde partij01] kosten in verband met de verhuizing zou hebben gemaakt vanwege dit incident, is onvoldoende onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Ontvankelijkheid in verband met artikel 361 lid 2 onder a Wetboek van Strafvordering
De rechtbank zal de benadeelde partijen ontvankelijk verklaren in de vorderingen, gelet op de afgegeven zorgmachtiging en de naar verwachting binnenkort in werking tredende Reparatiewet forensische zorg (Staatsblad 2023, 202; zie artikel III onder A en IV onder B).
Benadeelde partij [slachtoffer02]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde materiële schade is geen rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Verder geldt dat de benadeelde partij op het moment van de brandstichting niet thuis was, zodat haar gezondheid niet in gevaar is geweest door het bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending in dit geval dan ook niet mee dat de nadelige gevolgen voor de hand liggen. De benadeelde partij heeft haar vordering tot immateriële schadevergoeding niet onderbouwd met concrete gegevens, en nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Dit betekent dat de vordering van [slachtoffer02] slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde schade kan niet worden aangemerkt als verplaatste schade en is evenmin een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer02] en [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
bepaalt dat de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mr. I. Tillema en mr. B.C.M. Sprenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Rotterdam
opzettelijk brand heeft gesticht door een stuk stof, althans een brandbaar object, met een aansteker/lucifer, in elk geval een open vuur, in brand te steken, ten gevolge waarvan een (binnen)deur van een kamer/woning geheel of gedeeltelijk is verband, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) deur(en) en/of voor in die kamer/woning bevindende goederen en/of voor belendende kamer(s)/woning(en) en/of zich in die kamer(s)/woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten zijn huisgeno(o)t(en), onder wie [slachtoffer01] en/of voor andere bewoners en/of aanwezigen in het pand aan de [straatnaam01] ,
te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)