ECLI:NL:RBROT:2023:7376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
10/111499-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handelen in strijd met de Wet wapens en munitie met betrekking tot een vuurwapen en munitie

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992, die ten laste was gelegd dat hij op 29 april 2023 in Rotterdam een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat het voorwerp een vuurwapen was en pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van het voorwerp en dat er geen sprake was van vormverzuim. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de risico's van vuurwapenbezit voor de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/111499-23
Datum uitspraak: 1 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd te:
Detentiecentrum [naam P.I.01] , [detentieadres01] , [postcode02] te [detentieplaats01] ,
raadsvrouw mr. S. Splinter, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, omdat sprake is van een ernstige inbreuk en schending van het Karman-criterium. Het proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2023 (nummer [proces-verbaalnummer01] ) met daarin de beschrijving van de camerabeelden is opgesteld door dezelfde verbalisant als door wie de verdachte is gehoord. De verbalisant beschrijft dat op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een klein, dun voorwerp, gelijkende op een pen, onder de auto gooit. Volgens de verdediging is absoluut niet te zien op de beelden dat het voorwerp lijkt op een pen. De verbalisant heeft de beelden bekeken en vervolgens omschreven met de wetenschap dat onder de auto een schietpen is aangetroffen. Daarmee zijn de beelden niet onafhankelijk bekeken en is het proces-verbaal willens en wetens onjuist opgesteld.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het verhoor van de verdachte en het opmaken van het proces-verbaal met de beschrijving van de camerabeelden door dezelfde verbalisant is gedaan. Op zitting zijn de camerabeelden bekeken en heeft de rechtbank gezien dat de verdachte (die zichzelf op de camerabeelden herkent) naast een auto staat en dat hij daar iets onder gooit. Dit betreft een klein dun voorwerp. In het voornoemde proces-verbaal is het voorwerp ook omschreven als een dun voorwerp.
De rechtbank sluit niet uit dat de verbalisant de camerabeelden heeft bekeken en die heeft beschreven met de kennis dat in die nacht een schietpen onder een auto is aangetroffen. Nu is geverbaliseerd dat het “een klein, dun voorwerp, gelijkende op een pen” betrof, ziet de rechtbank in deze formulering geen reden om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. De rechtbank passeert het verweer van de verdediging. De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat de vereiste wetenschap dat het voorwerp een vuurwapen betrof ontbrak bij de verdachte. De verdediging voert aan dat de verdachte, toen hij het voorwerp aannam van een kennis van hem, niet wist dat dit een vuurwapen betrof.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte op zitting vast dat de verdachte de persoon is die te zien is op de camerabeelden en een voorwerp onder een geparkeerde auto gooit op het moment dat de politie aankomt. Onder deze auto wordt later een schietpen, zijnde een vuurwapen, aangetroffen.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de rechtbank kan vaststellen dat er bij de verdachte sprake is geweest van wetenschap.
De verdachte heeft hierover eerst op zitting verklaard dat hij op 29 april 2023 in een club aanwezig was en hij op een zeker moment een voorwerp heeft aangenomen van een kennis. Deze kennis, waarvan de verdachte de naam niet wilt noemen, had ruzie gekregen. Om escalatie te voorkomen heeft de verdachte het voorwerp meegenomen de club uit. De verdachte heeft verklaard dat hij niet precies wist wat voor voorwerp het was, maar dat hij wist dat er iets niet klopte en dat het voorwerp mogelijk een mes kon zijn. Om die reden heeft hij het voorwerp weggegooid toen de politie kwam. Dat het voorwerp een vuurwapen betrof, wist verdachte niet.
De rechtbank merkt allereerst op dat het opvallend is dat de verdachte deze verklaring pas op zitting geeft. In zijn eerste verklaring bij de politie heeft de verdachte ontkend iets onder een auto te hebben gegooid. Nadat de verdachte in zijn tweede verhoor bij de politie werd geconfronteerd met de camerabeelden, heeft hij verklaard een flyer en sigaret onder de auto te hebben gegooid. Nadien is de verdachte geconfronteerd met de resultaten van het DNA-onderzoek, waaruit is gebleken dat het DNA van de verdachte op het ruwe deel van de trekker van de schietpen is aangetroffen, en pas daarna komt de verdachte met de hierboven beschreven verklaring op zitting. Dit maakt dat de rechtbank twijfelt aan deze verklaring.
Zelfs wanneer de verklaring van de verdachte wordt gevolgd, heeft hij in een club een voorwerp van een kennis aangenomen toen een potentieel escalerende ruzie dreigde te ontstaan. De verdachte heeft vervolgens een voorwerp aangenomen en meegenomen naar buiten ‘om erger te voorkomen’. Dit terwijl hij wist dat dit voorwerp niet in orde was. Daarmee heeft de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een gevaarlijk voorwerp, zijnde een vuurwapen met munitie, aan zou nemen en voorhanden zou hebben. Dat maakt dat van de vereiste wetenschap naar het oordeel van de rechtbank voldaan is.
5.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 29 april 2023 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 april 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, lid 1, onder 3º van die wet, dat uiterlijk geleek
op een ander voorwerp dan een wapen te weten op een ballpointpen, van het
kaliber .22 LR
en (bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van de Wet wapens munitie, van
de Categorie III te weten
- 1 kogelpatroon kaliber .22 LR voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, op de openbare weg, voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van voor dat wapen geschikte munitie. Het op die manier voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie in de openbaarheid levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid in het algemeen en voor de veiligheid van personen in de directe omgeving van verdachte in het bijzonder. Hetzelfde geldt ook voor het door de verdachte verhullen van het vuurwapen door het onder een geparkeerde auto te plaatsen. Vuurwapenbezit is een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van veel mensen wordt geraakt. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij het vuurwapen, met munitie, binnen handbereik had.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 20 juli 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport ziet op het onderhavige feit en op een verdenking van (medeplegen)
van oplichting en winkeldiefstal in 2022. Vanwege de ontkenning van de verdachte ten tijde van het opstellen van het rapport kan de reclassering geen verbanden leggen tussen de verdenkingen en eventuele criminogene factoren. De indruk ontstaat dat de financiële situatie van de verdachte een risico vormt voor recidive van (vermogens)feiten. Bij een veroordeling wordt daarom een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een voorwaarde betreffende het gedrag, inhoudend dat de verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht. De ernst van het feit rechtvaardigt dat echter niet. De rechtbank volgt de verdediging wel voor wat betreft de noodzaak tot reclasseringstoezicht. Hoewel het rapport is geschreven op basis van meerdere verdenkingen van strafbare feiten, acht de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijk strafdeel met voorwaarden passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om hem de hulp te bieden die hij nodig heeft.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b en 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit het meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Nooij, voorzitter,
en
mr. drs. K.Th. van Barnevelden
mr. M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 april 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 4º van de Wet wapens en
munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, lid 1, onder 3º van die wet, dat uiterlijk geleek
op een ander voorwerp dan een wapen te weten op een ballpoint/pen, van het
kaliber .22 LR
en/of (bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van de Wet wapens munitie, van
de Categorie III te weten
- 1 kogelpatroon kaliber .22 LR
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )