ECLI:NL:RBROT:2023:7375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
10/052074-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in verkrachtingszaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die werd beschuldigd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De zaak draaide om een incident dat op 7 november 2020 zou hebben plaatsgevonden in een auto, waarbij de aangeefster, [slachtoffer01], stelde dat de verdachte haar gedwongen seksuele handelingen had opgelegd. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 23 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte onverenigbaar waren en dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de verklaringen van getuigen, zoals de zus en nicht van de aangeefster, in overweging genomen, maar deze werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd. De medische bevindingen van de Forensische Artsen werden ook niet als dragend bewijs gezien. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, [slachtoffer01], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten werden door beide partijen gedragen. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/052074-21
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van twee jaar. Bij overtreding van dat verbod kan per keer ten hoogste twee weken vervangende hechtenis worden toegepast, met een maximum van zes maanden. Tevens verzoekt de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer01] (hierna: de aangeefster) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van de aangeefster wordt voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De beschrijving door de Forensische Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) van het bij de aangeefster geconstateerde letsel past bij haar verklaring. De aangifte wordt ook ondersteund door verklaringen van haar zus en haar nicht. Zij beschrijven hoe de aangeefster na de autorit met de verdachte in ontredderde staat thuiskwam en vervolgens vertelde wat er tijdens de autorit is gebeurd. De verklaring van de verdachte dat er in de auto slechts een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, vindt geen steun in het dossier en is niet geloofwaardig.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank signaleert dat – zoals vaak het geval is in zedenzaken als deze – tegenover de beschuldigingen van de aangeefster de stellige ontkenning van de verdachte staat. De aangeefster heeft bij de politie en in het verhoor door de rechter-commissaris uitgebreid verklaard over haar relatie met de verdachte en over wat er op 7 november 2020 tussen hen zou zijn gebeurd. De verdachte heeft zijn alternatieve lezing van de gebeurtenissen zowel bij de politie als ter terechtzitting eveneens uitvoerig toegelicht. Bij de beoordeling door de rechtbank gaat het erom of voor de verklaring van de aangeefster voldoende (overtuigend) steunbewijs voorhanden is. Bewezen moet kunnen worden dat de handelingen die in de tenlastelegging zijn beschreven, hebben plaatsgevonden. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van de aangeefster en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Mogelijk steunbewijs in deze zaak kan worden gevonden in de verklaringen van de zus en van de nicht van aangeefster. Zij hebben de aangeefster kort na de autorit met de verdachte gezien en gesproken, en zeggen – anders dan de verdachte heeft verklaard – via hun telefoon te hebben waargenomen dat de auto gedurende de rit enige tijd heeft stilgestaan. Daarnaast bevat het dossier een letselbeschrijving naar aanleiding van een medisch onderzoek, dat enkele dagen na het tenlastegelegde is uitgevoerd. De zedenpolitie zag na de aangifte geen mogelijkheden voor een uitgebreider forensisch medisch onderzoek. Voorts bevat het dossier een groot aantal chatberichten, onder meer tussen de verdachte en de aangeefster rondom het tenlastegelegde en in de weken daarvoor, die eveneens kunnen worden betrokken bij de beoordeling van het bewijs. De rechtbank ziet aanleiding om bij de genoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, een aantal vraagtekens te plaatsen.
De verklaringen van de zus en de nicht van de aangeefster over wat zich tijdens de autorit heeft afgespeeld, zijn voor een belangrijk deel ‘van horen zeggen’: ze komen uit één en dezelfde bron, namelijk van de aangeefster zelf, en zijn geruime tijd (respectievelijk twee en vijf weken) na het tenlastegelegde bij de politie afgelegd. De zus heeft in haar verklaring bij de politie de reactie beschreven van de aangeefster bij thuiskomst na de autorit en heeft daarnaast verklaard over ruzies die zij in het verleden zelf had met de verdachte en over haar al langer bestaande bezwaren tegen zijn relatie met de aangeefster.
De verdachte ontkent dat tijdens de autorit seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en ontkent ook het gebruik van fysiek geweld. Dat de aangeefster overstuur was na de autorit had volgens de verdachte een andere oorzaak. Volgens zijn verklaring ontstond ruzie in de auto over MDMA-gebruik door de aangeefster bij een feestje in haar woning, waar – zo meende de verdachte – hun zoon op dat moment lag te slapen. Voor de stelling dat er ruzie was over drugs zijn aanknopingspunten te vinden in de chatgesprekken in het dossier. Uit deze gesprekken blijkt ook dat de verdachte direct na de autorit bij de aangeefster meermalen checkte of haar woning inmiddels leeg was en zij het feestje had beëindigd. Hoewel met name in de chatgesprekken met de zus van aangeefster aanwijzingen worden gevonden dat op de dag van het tenlastegelegde door de verdachte weldegelijk geweld zou zijn gebruikt, wordt in de chats – ook door de aangeefster – op geen enkel moment gesproken over seksuele handelingen tijdens de autorit, al dan niet onder dwang. Dat er op eerdere momenten, ook na verbreking van de relatie, af en toe wel seksueel contact was tussen de verdachte en de aangeefster wordt overigens door hen beiden erkend en komt ook naar voren uit de chats in de weken voorafgaand aan het tenlastegelegde.
De rechtbank signaleert deze feiten en omstandigheden en acht deze relevant bij de beoordeling van het bewijs. Daarbij realiseert de rechtbank zich dat in de context van een door de aangeefster als gewelddadig omschreven relatie, mogelijk een verklaring kan liggen voor de toon en inhoud van de chats. De rechtbank onthoudt zich dan ook nadrukkelijk van een waardeoordeel over de moeilijke situatie waarin de aangeefster zich naar eigen zeggen en volgens haar familie bevond. Ook het feit dat eventueel drugsgebruik in de aangifte verder niet ter sprake komt, impliceert niet zondermeer dat haar verklaring daarmee op andere onderdelen onbetrouwbaar zou zijn. Niettemin stelt de rechtbank vast dat zowel de verklaringen van de aangeefster, als die van de verdachte op onderdelen vragen oproepen ten aanzien van de feitelijke gebeurtenissen tijdens de autorit.
De FARR-arts heeft enkele dagen na het tenlastegelegde bij de aangeefster letsel geconstateerd en beschreven, waarbij ook foto’s zijn gemaakt (blauwe plekken en andere huidverkleuringen, onder meer in de liesstreek). Naar aanleiding van vragen van de verdediging heeft de arts in een nadere verklaring opgemerkt dat de datering van dergelijk letsel (wetenschappelijk) problematisch is. Hoewel de door de aangeefster geschetste geweldshandelingen tijdens de autorit voor een deel zouden kunnen passen bij het geconstateerde letsel, acht de rechtbank de bevindingen bij het medisch onderzoek onvoldoende eenduidig om als dragend bewijs te kunnen dienen voor het aan de verdachte ten laste gelegde zedendelict.
4.1.3.
Conclusie
De conclusie van de rechtbank is, dat op basis van de inhoud van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat er tijdens de autorit precies is gebeurd en of de verdachte zich daarbij heeft schuldig gemaakt aan gedwongen seksuele handelingen, op de wijze zoals ten laste gelegd. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs zal de verdachte daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.815,79 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade ter hoogte van € 50,07 (bestaande uit reiskosten) en de immateriële schade ter hoogte van € 7.500,- voor toewijzing vatbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de overige materiële schade verzoekt de officier van justitie de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu het causale verband ontbreekt tussen de gevorderde kosten en het ten laste gelegde feit.
5.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
5.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij en de verdachte dragen ieder de eigen kosten.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en M. de Nooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.R. van Zaanen en S. Hoebe, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Ridderkerk
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of
meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] ,
te weten
-het brengen/houden van zijn penis in de mond van die [slachtoffer01] en/of
-het brengen van (een) vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer01] en/of
-het brengen van een vinger in de anus van die [slachtoffer01] ,
hebbende dat geweld of die een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid bestaan uit
-het slaan van die [slachtoffer01] en/of
-het bijten op de lip van die [slachtoffer01] en/of
-het met kracht uittrekken van een deel van de kleding van die [slachtoffer01]
en/of
-het tegen die [slachtoffer01] zeggen van "Dit is mijn kut en hier gaan zeker nog
drie of vier van mijn baby's uitkomen" en/of "Houd je bek, gewoon pijpen", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
-het naar beneden (in de richting van zijn penis) duwen van het hoofd van die [slachtoffer01]
en/of
-het voorbijgaan aan de verbale protesten van die [slachtoffer01] .