ECLI:NL:RBROT:2023:736

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
10200643 VZ VERZ 22-13998
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurder en de vraag naar de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster01] tegen [verweerder01]. [verzoekster01] verzocht om vernietiging van haar ontslag als bestuurder van [verweerder01], waarbij zij stelde dat zij in feite werknemer was en dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 18 november 2022 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 december 2022. De rechter moest beoordelen of [verzoekster01] daadwerkelijk als bestuurder was aangesteld en of er een arbeidsovereenkomst bestond. De rechter concludeerde dat er voldoende bewijs was dat [verzoekster01] als bestuurder was benoemd en dat er geen arbeidsovereenkomst was. Hierdoor werd het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over de voorwaardelijke verzoeken van [verzoekster01] en verwees deze naar de rechtbank, team handel en haven. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een geldig benoemingsbesluit voor statutair bestuurders en de implicaties van de rechtsverhouding tussen bestuurders en aandeelhouders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10200643 VZ VERZ 22-13998
datum uitspraak: 12 januari 2023 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.J. Bosboom,
tegen
[verweerder01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. Pershad.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster01] ’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 18 november 2022, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • het e-mailbericht van [verweerder01] van 19 december 2022, met productie;
  • het e-mailbericht van [verweerder01] van 28 december 2022, met productie.
1.2.
Op 22 december 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. [verzoekster01] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. D.J. Bosboom. Namens [verweerder01] was [naam01] aanwezig, bijgestaan door mr. S. Pershad.

2..De feiten

2.1.
[naam01] (hierna: [naam01] ) heeft in 2014 [verweerder01] opgericht en is tevens de enig aandeelhouder van [verweerder01] . De onderneming van [verweerder01] bestaat (onder andere) uit het besturen van diverse vennootschappen binnen de groep. [verweerder01] is de enig aandeelhouder van [bedrijf01], [bedrijf02], [bedrijf03] en [bedrijf04]
2.2.
[naam01] is tandarts en richt zich op de tandheelkundepraktijk, welke onderneming wordt geëxploiteerd door [bedrijf02] [verzoekster01] verrichtte haar dagelijkse werkzaamheden (huid- en beautybehandelingen) binnen [bedrijf01], waarvan ze vanaf 11 februari 2016 ook bestuurder was. Daarnaast verrichtte [verzoekster01] administratieve werkzaamheden voor [verweerder01] en de vennootschappen binnen de groep.
2.3.
[naam01] en [verzoekster01] zijn met elkaar getrouwd en hebben twee kinderen. Zij wonen niet meer samen en zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld.
2.4.
Op 28 oktober 2022 heeft [naam01] als enig aandeelhouder van [verweerder01] een algemene aandeelhoudersvergadering (hierna: ava) belegd. Tijdens deze vergadering is [verzoekster01] ontslagen als bestuurder van [verweerder01] . In de notulen van deze ava staat dat [verzoekster01] heeft afgezien van haar raadgevende stem en is als reden voor het ontslag genoemd dat [verzoekster01] en [verweerder01] zijn overeengekomen dat het bestuurderschap zal eindigen. Op 28 oktober 2022 is [verzoekster01] om dezelfde reden ook ontslagen als bestuurder van [bedrijf01]

3..Het geschil

3.1.
Volgens [verzoekster01] was zij werknemer van [verweerder01] en geen bestuurder, zodat haar ontslag als ontslag op staande voet moet worden aangemerkt. Het ontslag op staande voet houdt volgens [verzoekster01] geen stand, omdat er geen dringende reden is want ze heeft niet met haar huidige partner [naam01] opgewacht en aangevallen en ze heeft zich ook geen kasgeld of bedrijfseigendommen toegeëigend. Ook is het ontslag niet onverwijld onder vermelding van de dringende reden aan haar medegedeeld. Het primaire verzoek van [verzoekster01] ziet er daarom op om het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder01] te veroordelen tot betaling van haar salaris van € 3.907,68 exclusief 8% vakantietoeslag per maand vanaf 28 oktober 2022 tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder afgifte van deugdelijke specificaties en te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. Tevens verzoekt [verzoekster01] om [verweerder01] te verplichten haar weer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [verweerder01] daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [verweerder01] in de proceskosten.
3.2.
Als [verzoekster01] wel bestuurder is van [verweerder01] , dan is [verzoekster01] van mening dat zij niet gehoord is, noch in de gelegenheid is gesteld om haar raadgevende stem te geven ter zake van het besluit van [verweerder01] om haar als bestuurder te ontslaan, zodat het besluit nietig of vernietigbaar is. [verzoekster01] vordert daarom voorwaardelijk, voor het geval in rechte komt vast te staan dat [verzoekster01] bestuurder is van [verweerder01] , een verklaring voor recht dat de aandeelhoudersbesluiten van 28 oktober 2022 tot ontslag van [verzoekster01] als bestuurder nietig zijn, althans deze besluiten te vernietigen. Tevens vordert [verzoekster01] om [verweerder01] te veroordelen tot betaling van haar salaris van € 3.907,68 exclusief 8% vakantietoeslag per maand vanaf 28 oktober 2022 tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder afgifte van deugdelijke specificaties en te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. Daarnaast verzoekt [verzoekster01] om [verweerder01] te verplichten haar weer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [verweerder01] daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [verweerder01] in de proceskosten.
3.3.
Meer voorwaardelijk, voor het geval de besluiten van 28 oktober 2022 niet nietig zijn of zullen worden vernietigd, verzoekt [verzoekster01] om [verweerder01] te veroordelen aan haar te betalen:
  • de transitievergoeding ter hoogte van € 11.713,71 bruto;
  • een vergoeding ter hoogte van € 8.440,59 bruto wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 11 BW;
  • een billijke vergoeding ter hoogte van € 50.000,- bruto.
Tevens vordert [verzoekster01] om [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
[verweerder01] stelt zich op het standpunt dat [verzoekster01] bestuurder was van [verweerder01] en niet op grond van een arbeidsovereenkomst bij [verweerder01] in dienst was. Aan het benoemingsbesluit ligt geen schriftelijk benoemingsbesluit ten grondslag. Het ontslagbesluit is volgens [verweerder01] niet nietig of vernietigbaar, omdat er sprake was van een noodsituatie, waardoor er geen gevolg kon worden gegeven aan de gebruikelijke termijn voor het op- en bijeenroepen van de ava. Op 27 oktober 2022 heeft zich een geweldincident voorgedaan, waarbij [verzoekster01] en haar nieuwe partner [naam01] op het kantoor van [verweerder01] hebben opgewacht en aangevallen. Er was daardoor sprake was van een noodsituatie, omdat de situatie tussen [verzoekster01] en [naam01] onhoudbaar was geworden na de mishandeling op 27 oktober 2022.

4..De beoordeling

4.1.
De vraag die als eerste beantwoord moet worden is of [verzoekster01] bestuurder was van [verweerder01] . Om het statutair bestuurderschap te kunnen aannemen, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan: (i) er moet een geldig benoemingsbesluit zijn en (ii) de bestuurder moet de benoeming tot statutair bestuurder (expliciet danwel impliciet) hebben aanvaard. Voor een benoemingsbesluit gelden op grond van de wet (artikel 2:242 BW) geen vormvereisten, waardoor het (tenzij de statuten iets anders bepalen) niet schriftelijk hoeft te worden genomen. Gesteld noch gebleken is dat in de statuten van [verweerder01] een schriftelijkheidsvereiste is opgenomen. Als een schriftelijk benoemingsbesluit ontbreekt, ligt het op de weg van [verweerder01] om aan te tonen dat een dergelijk besluit is genomen. Dat laatste kan [verweerder01] doen door concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waardoor voldoende aannemelijk wordt dat een benoemingsbesluit is genomen, zoals e-mails waaruit dit blijkt, de inschrijving in het handelsregister als bestuurder en het feit dat de bestuurder zich als bestuurder heeft gedragen.
4.2.
[verweerder01] heeft een overzicht van opgave uit het handelsregister de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) overgelegd waaruit blijkt dat [verzoekster01] op 22 februari 2019 is ingeschreven in het handelsregister van de KvK als statutair bestuurder van [verweerder01] . [verzoekster01] heeft daarnaast zelf een overzicht overgelegd van de historie van het handelsregister waaruit blijkt dat zij op 28 oktober 2022 is uitgetreden als bestuurder. Hieruit blijkt derhalve dat [verzoekster01] in het handelsregister van de KvK stond ingeschreven als bestuurder van [verweerder01] . [naam01] heeft voorts toegelicht dat hij met [verzoekster01] om praktische overwegen heeft afgesproken om haar bestuurder te maken van [verweerder01] , omdat [verzoekster01] de administratieve zaken regelde en zij dan [naam01] niet meer tijdens zijn werkzaamheden hoefde te storen voor een handtekening of om telefonisch toestemming te geven. [verzoekster01] heeft niet of onvoldoende weersproken dat zij op een gegeven moment niet meer de toestemming van [naam01] nodig had voor administratieve zaken. Daarnaast heeft [verzoekster01] geen schriftelijke arbeidsovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat zij als werknemer bij [verweerder01] werkzaam was. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat partijen getrouwd waren en uit hun verklaringen blijkt dat zij samen de ondernemingen runden, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder01] voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waardoor het aannemelijk is dat een benoemingsbesluit is genomen. Uit het voorgaande blijkt ook voldoende dat [verzoekster01] , in ieder geval impliciet, het benoemingsbesluit heeft aanvaard, omdat zij niet heeft weersproken dat zij op een gegeven moment niet meer de instemming of goedkeuring van [naam01] nodig had voor administratieve zaken.
4.3.
Het gevolg van het voorgaande is dat de primaire verzoeken van [verzoekster01] worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zodat [verzoekster01] geen werknemer is en niet in die hoedanigheid op staande voet is ontslagen.
4.4.
Doordat [verzoekster01] bestuurder is van [verweerder01] , is voldaan aan de voorwaarde om op de voorwaardelijke verzoeken van [verzoekster01] te beslissen. De kantonrechter is echter niet bevoegd om hierop te beslissen, omdat deze bevoegdheid toekomt aan de rechtbank op grond van artikel 2:241 BW. Dit betekent dat de voorwaardelijke en meer voorwaardelijke verzoeken zullen worden verwezen naar de rechtbank team handel en haven en dat de kantonrechter wat deze verzoeken betreft zichzelf onbevoegd zal verklaren.
4.5.
Gelet op de aard van het geschil en omdat [verzoekster01] en [naam01] nog met elkaar gehuwd zijn, ziet de kantonrechter voldoende redenen om de proceskosten die zien op de primaire verzoeken tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de primaire verzoeken
5.1.
wijst de primaire verzoeken af;
5.2.
compenseert ten aan zien van de primaire verzoeken de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ten aanzien van de voorwaardelijke en meer voorwaardelijke verzoeken
5.3.
verklaart zich onbevoegd van de voorwaardelijke en meer voorwaardelijke verzoeken kennis te nemen;
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar het team handel en haven van de rechtbank Rotterdam;
5.5.
bepaalt dat [verzoekster01] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
5.6.
bepaalt dat [verweerder01] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
5.7.
deelt mee dat een persoon die onvermogend is (een laag inkomen heeft), minder griffierecht hoeft te betalen, als hij op het moment waarop het griffierecht in rekening wordt gebracht heeft opgestuurd:
een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of als dit niet mogelijk is in verband met omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, of;
een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging);
5.8.
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van deze beschikking toe te sturen aan de griffier van het team handel en haven van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken.
31688