In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster01] tegen [verweerder01]. [verzoekster01] verzocht om vernietiging van haar ontslag als bestuurder van [verweerder01], waarbij zij stelde dat zij in feite werknemer was en dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 18 november 2022 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 december 2022. De rechter moest beoordelen of [verzoekster01] daadwerkelijk als bestuurder was aangesteld en of er een arbeidsovereenkomst bestond. De rechter concludeerde dat er voldoende bewijs was dat [verzoekster01] als bestuurder was benoemd en dat er geen arbeidsovereenkomst was. Hierdoor werd het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over de voorwaardelijke verzoeken van [verzoekster01] en verwees deze naar de rechtbank, team handel en haven. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een geldig benoemingsbesluit voor statutair bestuurders en de implicaties van de rechtsverhouding tussen bestuurders en aandeelhouders.