In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker, die een MBO2-opleiding volgt in de ICT, heeft een schuld van in totaal € 18.687,45 bij eenentwintig schuldeisers, waarvan één preferente en twintig concurrente schuldeisers. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden, waarbij hij 18,18% aan de preferente en 9,09% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. De meerderheid van de schuldeisers stemde in met deze regeling, maar één schuldeiser weigerde, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank om deze schuldeiser te bevelen in te stemmen met de regeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigerende schuldeiser, ondanks behoorlijke oproeping, niet ter zitting is verschenen en haar verweer niet inhoudelijk heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de omstandigheden van de verzoeker in overweging genomen, waaronder zijn motivatie om zijn opleiding te voltooien en zijn deelname aan een schuldhulpverleningstraject. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is, gezien de financiële situatie van de verzoeker en de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser.
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de weigerende schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Tevens is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.