ECLI:NL:RBROT:2023:7336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/127 en FT EA 23/128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker, die een MBO2-opleiding volgt in de ICT, heeft een schuld van in totaal € 18.687,45 bij eenentwintig schuldeisers, waarvan één preferente en twintig concurrente schuldeisers. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden, waarbij hij 18,18% aan de preferente en 9,09% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. De meerderheid van de schuldeisers stemde in met deze regeling, maar één schuldeiser weigerde, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank om deze schuldeiser te bevelen in te stemmen met de regeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigerende schuldeiser, ondanks behoorlijke oproeping, niet ter zitting is verschenen en haar verweer niet inhoudelijk heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de omstandigheden van de verzoeker in overweging genomen, waaronder zijn motivatie om zijn opleiding te voltooien en zijn deelname aan een schuldhulpverleningstraject. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is, gezien de financiële situatie van de verzoeker en de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser.

De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de weigerende schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Tevens is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 april 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 3 februari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 12 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw A.R. de Vries, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R.N. den Hamer, werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoeringen B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer M. van Dam, werkzaam bij Jongerenloket Rotterdam (hierna: jongerenconsulent).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift eenentwintig schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en twintig concurrente schuldeisers met vijfentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 18.687,45 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 10 november 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 18,18% aan de preferente schuldeisers en 9,09% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. Verzoeker volgt een MBO2-opleiding op ICT-gebied. Vervolgens wil hij doorstromen naar MBO3 en uiteindelijk naar MBO4. Verzoeker is toegelaten tot een traject bij de Stichting Jongeren Perspectief Fonds (hierna: JPF). Ter zitting heeft de jongerenconsulent verklaard dat verzoeker erg gemotiveerd is. Verzoeker wil graag zijn studie kunnen voltooien zonder de stressvolle afleiding van zijn financieel ongunstige situatie. Verzoeker wil graag financiële stabiliteit en heeft daarvoor momenteel een beschermingsbewindvoerder. In de toekomst wil hij zelf voor zijn financiële zelfredzaamheid kunnen zorgen en hij volgt daarom de cursus Gers met Geld. Het inkomen van verzoeker bestaat momenteel uit studiefinanciering van de DUO met een bijbehorende lening en toeslagen.
Het voornoemde traject is voornamelijk bedoeld om jongeren (van tussen de 18 en 27 jaar), die zich in een problematische schuldensituatie bevinden, een perspectief te bieden met behulp van maatwerkoplossingen, zodat primair schulden sneller worden gesaneerd, secundair zodat jongeren de kans krijgen om te werken naar een opleiding of een betaalde baan en ten slotte om jongeren middels een tegenprestatie te stimuleren om deel te nemen aan de samenleving.
In de brief waarin de schuldregeling is aangeboden, staat dat schuldhulpverlening een saneringskrediet ter beschikking heeft gesteld. Het aangeboden percentage van 18,18% aan preferente schuldeisers en 9,09% aan concurrente schuldeisers, wordt in één keer uitbetaald. Verzoeker zal het bedrag in natura terug moeten betalen, door een tegenprestatie te leveren.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Twintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.725,43 op verzoeker, welke 9,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] gesteld dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. De vordering is recent ontstaan wegens frauduleuze handeling, namelijk gepleegde phishing op 4 juli 2019. Uit de administratie van de bank blijkt dat een eerder MSNP-traject mede vroegtijdig is beëindigd vanwege frauduleus handelen. Verzoeker heeft in het verleden geen inspanning verricht om met [schuldeiser] tot een oplossing te komen, noch heeft hij een aflossing op de schuld verricht. Gelet op het vorenstaande heeft [schuldeiser] twijfels omtrent de moraliteit van verzoeker. In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] zich voorts op het standpunt gesteld dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. Verzoeker volgt een mbo-opleiding en zijn inkomen bestaat enkel uit studiefinanciering via DUO. Verzoeker heeft in het verleden wel gewerkt, maar hij zou nu naast zijn studie en stage niet kunnen werken. [schuldeiser] heeft grote twijfels of de huidige inspanningen als het maximaal haalbare kunnen worden gezien.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 9,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de eenentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker bij aankomst in Nederland een aantal verkeerde keuzes heeft gemaakt, waardoor hij in de financiële problemen is gekomen. De vraag of de vordering van ABNAMRO te goeder trouw is ontstaan kan in het midden blijven. Verzoeker heeft al in het minnelijk traject en ter zitting verklaard dat hijzelf slachtoffer is geworden van phishing praktijken en geen dader is. [schuldeiser] heeft op deze stellingen niet inhoudelijk gereageerd. [schuldeiser] heeft geen verdere onderbouwing aangeleverd van haar verdenking van fraude door verzoeker, noch buiten rechte noch in rechte.
Inmiddels neemt verzoeker deel aan het JPF. Verzoeker wordt via het JPF in staat gesteld om een opleiding te volgen. Momenteel volgt hij een MBO2-opleiding in de ICT, de verwachting is dat hij deze opleiding in juni 2024 kan afronden en dan binnen twee jaar een MBO4-opleiding kan afronden. Tijdens het traject wordt verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn studie af te ronden, zich op diverse gebieden te ontwikkelen, zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en een positief toekomstperspectief tegemoet te gaan. Verzoeker is zeer gemotiveerd en is naast zijn opleiding bezig met de cursus Gers met Geld, om zijn financiële zelfredzaamheid te verbeteren.
Ondanks het feit dat verzoeker vanwege deelname aan het traject de komende drie jaar niet beschikbaar is voor een voltijds betaalde baan, is de rechtbank van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker de komende drie jaar, met een MBO1-opleiding maar geen relevante werkervaring, geen inkomen zal kunnen verwerven dat zal leiden tot een hogere uitkering aan de schuldeisers. De rechtbank betrekt hierbij dat aan schuldeisers een hogere uitkering is aangeboden dan op basis van het VTLB zou zijn uitgekeerd. Gebaseerd daarop acht de rechtbank het door verzoeker aangeboden akkoord het maximaal haalbare.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. In de wettelijke schuldsaneringsregeling bestaat de reële kans dat verzoeker niet de mogelijkheid zal hebben om de opleiding, waarvan hier sprake is, voort te zetten, gezien de in die regeling geldende inspanningsplicht. Met een MBO1-opleiding en weinig tot geen relevante werkervaring is niet aannemelijk dat verzoeker meer dan het minimumloon zal verdienen. Daarbij zal de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.