ECLI:NL:RBROT:2023:7328

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 22-1064
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de schuldsaneringsregeling op basis van de hardheidsclausule in een faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 5 januari 2023 een verzoekschrift ingediend, dat later telefonisch is behandeld op 23 februari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en dat er onvoldoende grond is voor afwijzing van het verzoek. De beoordeling van de goede trouw van verzoeker is cruciaal, waarbij de rechtbank rekening houdt met de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker risicovolle beleggingen heeft gedaan, wat heeft geleid tot een aanzienlijke schuldenlast, waaronder preferente en concurrente vorderingen van de Belastingdienst. Ondanks het ontbreken van goede trouw, heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker zijn financiële situatie onder controle heeft gekregen door onder beschermingsbewind te staan en geen nieuwe schulden meer te maken. De rechtbank heeft daarom besloten de schuldsaneringsregeling toe te wijzen, met benoeming van een rechter-commissaris en het geven van instructies aan de bewindvoerder. De uitspraak benadrukt de noodzaak van goede trouw in de schuldsaneringsprocedure, maar erkent ook de mogelijkheid van toewijzing onder bepaalde omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 maart 2023
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit verzoekschrift is eerst mondeling behandeld ter zitting van
5 januari 2023. Verzoeker kon hier niet bij aanwezig zijn en daarom is besloten de behandeling telefonisch voort te zetten ter zitting van 23 februari 2023. Verzoeker en de beschermingsbewindvoerder zijn telefonisch gehoord ter zitting van 23 februari 2023. De uitspraak is bepaald op heden.

2..De beoordeling

Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Uit het verzoekschrift met bijlagen en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de schuldenlast van verzoeker met name ten aanzien van de (nog) niet aangemelde schuldvorderingen is ontstaan door het doen van risicovolle beleggingen. Onder welke omstandigheden de beleggingen tot forse schulden aan derden hebben geleid, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Zo heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of schuldenaar bij het doen van beleggingen met gelden van derden zorgvuldig heeft gehandeld en derden voldoende heeft geïnformeerd en op de risico’s heeft gewezen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schulden in beginsel te kwader trouw zijn ontstaan en onbetaald gelaten. Daarnaast heeft verzoeker binnen de vijfjaarstermijn schulden gemaakt aan de Belastingdienst van € 7.095,00 preferent en € 8.720,00 concurrent. Uit de schuldopgave van de Belastingdienst blijkt dat de preferente vorderingen zien op inkomstenbelasting en de concurrente vorderingen op terugvorderingen huurtoeslag en zorgtoeslag. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat de Belastingdienst juist en volledig geïnformeerd is. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem ten aanzien van het verstrekken van de juiste gegevens geen verwijt treft. Voorts valt het verzoeker te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is ook deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Verzoeker staat sinds 19 februari 2019 onder beschermingsbewind en ter zitting is gebleken dat de huidige financiële situatie stabiel is en dat het inkomsten- en uitgavenpatroon op elkaar aansluit. Er worden geen nieuwe schulden meer gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker van de uitkeringsinstantie een ontheffing van zijn sollicitatieverplichting gekregen tot en met 25 januari 2025. Verzoeker toont een saneringsgezinde houding. Door het vorenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoeker de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3..De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats],
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M.C. Snel-van den Hout
en tot bewindvoerder S.A.M. Koppelman,
gevestigd te Postbus 304,
3400 AH IJsselstein;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
- bepaalt dat schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling het beschermingsbewind niet eenzijdig mag opzeggen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.