ECLI:NL:RBROT:2023:7321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
10489384+10509537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en de inzet van een onderzoeksbureau onder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de besloten vennootschap PieterPot B.V. De werknemer was sinds 15 maart 2020 in dienst bij PieterPot en was ziekgemeld op 29 augustus 2022 vanwege nekklachten. Op 14 maart 2023 werd zij op staande voet ontslagen, omdat de werkgever meende dat zij tijdens haar ziekteverzuim activiteiten had verricht die niet in overeenstemming waren met haar opgegeven ziektebeeld. De werkgever had een onderzoeksbureau ingeschakeld om de werknemer te observeren, wat leidde tot de conclusie dat zij zich niet aan haar beperkingen hield.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd dat de werknemer had gelogen tegen de bedrijfsarts of dat zij haar re-integratie belemmerde. De kantonrechter stelde vast dat de inzet van het onderzoeksbureau niet gerechtvaardigd was, aangezien er geen concrete verdenkingen waren die dit zouden rechtvaardigen. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 20.000,00 bruto, evenals achterstallig loon, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral wanneer er sprake is van ziekteverzuim en de inzet van onderzoeksbureaus. De kantonrechter wees erop dat het inschakelen van een onderzoeksbureau een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer met zich meebrengt en alleen onder zeer bijzondere omstandigheden aanvaardbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummers: 10489384 VZ VERZ 23-5445 en 10509537 VZ VERZ 23-5790
uitspraak: 12 juli 2023
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het verzoek met zaaknummer 10489384 VZ VERZ 23-5445
van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.N. van den Heuvel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PieterPot B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. H. Dekker,
en
in het verzoek met zaaknummer 10509537 VZ VERZ 23-5790
van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PieterPot B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. H. Dekker,
tegen
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.N. van den Heuvel.
Partijen worden hierna “ [verzoekster] ” en “PieterPot” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
in het verzoek met zaaknummer 10489384:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW, met producties;
  • het verweerschrift, met één productie en een usb-stick;
  • de pleitaantekeningen van [verzoekster] ;
in het verzoek met zaaknummer 10509537:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:677 BW, met producties;
  • de pleitaantekeningen van [verzoekster] .
1.2.
De verzoeken zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 21 juni 2023. [verzoekster] is in persoon verschenen, vergezeld van haar vader en bijgestaan door de gemachtigde. Namens PieterPot is de heer [persoon A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
PieterPot houdt zich bezig met het verkopen en bezorgen van duurzame (afvalvrije) boodschappen aan consumenten via een online webshop, alsmede de in- en verkoop van houdbare producten.
2.2
[verzoekster] is op 15 maart 2020 in dienst getreden van PieterPot en was laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam in de functie van [naam functie] , tegen een brutoloon van € 3.200,00 per maand, exclusief emolumenten.
2.3
In de loop van 2022 waren er financiële problemen bij PieterPot. Begin 2023 is PieterPot overgenomen waardoor een faillissement kon worden voorkomen.
2.4
[verzoekster] is per 29 augustus 2022 ziekgemeld bij de bedrijfsarts vanwege nekklachten.
2.5
Op 12 september 2022 heeft PieterPot [verzoekster] medegedeeld dat haar functie komt te vervallen en heeft zij haar een voorstel gedaan om met een vaststellingsovereenkomst uit dienst te gaan. Vanwege haar ziekte is [verzoekster] niet akkoord gegaan met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst.
2.6
De bedrijfsarts heeft bij de eerste twee consulten in september/oktober 2022 geoordeeld dat er sprake was van beperkingen op het energetische vermogen vanwege fysieke beperkingen. Er waren geen mogelijkheden tot werken of re-integratie. De neuroloog heeft mensendieck therapie (oefentherapie) voorgeschreven. [verzoekster] heeft in de periode oktober – november 2022 vijf sessies gevolgd. Daarna heeft de neuroloog geadviseerd een wortelblokkadebehandeling te ondergaan en daarna fysiotherapie. De behandeling is uitgesteld vanwege allergie voor bepaalde medicijnen van [verzoekster] .
2.7
De bedrijfsarts heeft op 27 december 2022 aangegeven dat er een lichte verbetering is en hij adviseert een maximale belasting van 6 uur per week.
2.8
In het verslag van de bedrijfsarts van 1 februari 2023 staat het volgende:
“Sinds vorig consult is er sprake van toename van de beperkingen. Dit kan bij dit type medische aandoening inderdaad gebeuren. De medische gegevens zijn binnen evenals de diagnostische gegevens. (…) Ik adviseer de komende tijd om vanuit thuis naar mogelijkheden te re-integreren. De komende 2 weken dient betrokkene nog rust te houden om de terugval in de beperkingen op te vangen. Daarna kan zij starten met enkele uren in de week vanuit thuis. Ik adviseer een goede bureaustoel en een scherm op ooghoogte”.
2.9
Op 2 februari 2023 is er een TENS (Transcutane Elektrische Neuro Stimulatie) bij [verzoekster] geplaatst ter bestrijding van de pijn. Vanaf 14 februari 2023 heeft [verzoekster] een aantal fysiotherapie behandelingen gehad.
2.1
Per 20 februari 2023 heeft [verzoekster] de re-integratie vervolgd voor 6 uur per week.
2.11
Dörr Bedrijfsrecherche B.V. heeft in opdracht van PieterPot in de periode 11 februari tot en met 24 februari 2023 [verzoekster] geobserveerd en onderzoek gedaan hoe [verzoekster] zich in het dagelijkse leven bewoog en welke (fysieke) handelingen zij deed.
2.12
Op 8 maart 2023 heeft [verzoekster] op haar werk twee medewerkers van Dörr Bedrijfsrecherche te woord gestaan. Zij werd geconfronteerd met enkele bevindingen uit het onderzoek en aan haar werd gevraagd om een reactie. De reactie van [verzoekster] is toegevoegd in het definitieve onderzoeksrapport d.d. 9 maart 2023.
2.13
In het e-mailbericht van 10 maart 2023 van PieterPot aan [verzoekster] staat het volgende:
“Op woensdag 8 maart j.l. ben jij geconfronteerd met de resultaten van het door Dörr Bedrijfsrecherche verrichte onderzoek. De aanleiding voor dit onderzoek was dat er het ernstige vermoeden was dat jij tijdens jouw afwezigheid door ziekteverzuim, activiteiten ontplooide, dan wel handelingen verrichte, die als strijdig met het door jou opgegeven ziektebeeld konden worden getypeerd. Jouw reactie op dit onderzoek is ook opgenomen in rapportage. Hierbij ontvang je een kopie van het door Dörr Bedrijfsrecherche opgestelde rapport.
Wij gaan ons nu beraden over de te nemen vervolgstappen. Wij vatten de situatie zeer ernstig op en sluiten een ontslag op staande voet niet uit. Wij willen daarover echter eerst intern overleg voeren en ook juridisch advies inwinnen over de mogelijkheden. Voor die periode wordt jij per direct vrijgesteld van jouw (re-integratie)werkzaamheden. Uiterlijk op maandag 13 maart a.s. zul je van ons vernemen tot welke maatregel wij hebben besloten. Om die reden word jij nu alvast uitgenodigd voor een gesprek op kantoor om 13:00 uur”.
2.14
Op 13 maart 2023 heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. [verzoekster] heeft dit gesprek samen met haar vader bijgewoond.
2.15
Bij brief van 14 maart 2023 is [verzoekster] op staande voet ontslagen. In de brief staan onder meer het volgende:
(…) “De reden hiervoor is het feit dat u handelingen heeft verricht die niet passen bij het door u opgegeven ziektebeeld en de nekklachten waardoor u niet in staat bent (re-integratie) werkzaamheden te verrichten (en u recent zelfs heeft aangegeven dat de klachten waren verergerd). Meer in het bijzonder heeft u herhaaldelijk uw nek (soepel) bewogen als u buiten loopt of zittend op uw telefoon kijkt, en dit geldt temeer tijdens uw aanwezigheid op een festival waar u zijdelings headbangende bewegingen heeft gemaakt en langere tijd heeft gedanst en gehupt. Ook heeft u herhaaldelijk zonder enige problemen zwaardere voorwerpen getild zoals een vuilniszak en kattenvoer (o.i.d.), waarmee u ook trappen heeft gelopen. U heeft de geconstateerde handelingen erkend en de door u gegeven uitleg achten wij niet geloofwaardig.
Hierbij delen wij u mee dat wij uw handelwijze onacceptabel achten. U hebt het door ons in u gestelde vertrouwen in ernstige mate beschaamd en wij achten bovenstaande feiten, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, een dringende reden voor het verlenen van ontslag op staande voet. U wordt dan ook met ingang van heden op staande voet ontslagen in verband met het bovenvermelde feitencomplex”.
2.16
Bij brief van 17 maart 2023 heeft de gemachtigde van [verzoekster] uitgebreid verweer gevoerd tegen het ontslag op staande voet.
2.17
De gemachtigde van PieterPot heeft laten weten vast te houden aan het ontslag.

3.Het verzoek van [verzoekster]

3.1.
heeft verzocht - bij beschikking - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. PieterPot te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en de eindafrekening van het dienstverband, derhalve een bedrag van € 5.880,03 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf 1 april 2023, subsidiair vanaf de dag van indiening van dit verzoekschrift, steeds tot en met de dag der algehele voldoening;
II. PieterPot te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het onder I genoemde bedrag aan achterstallig loon en de eindafrekening van het dienstverband, derhalve een bedrag van € 2.940,02 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van dit verzoekschrift, tot en met de dag der algehele voldoening;
III. PieterPot te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 11 BW ten bedrage van € 5.409,40 bruto; te vermeerderen met de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag primair vanaf 14 maart 2023, subsidiair vanaf de dag van indiening van dit verzoekschrift, steeds tot en met de dag der algehele voldoening;
IV. PieterPot te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een transitievergoeding ad € 3.452,84 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
V. PieterPot te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding in de zin van artikel 7:681 lid 1 BW ten bedrage van € 55.000,- bruto dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 14 maart 2023, subsidiair vanaf de dag van indiening van dit verzoekschrift, steeds tot en met de dag der algehele voldoening;
VI. PieterPot te veroordelen tot betaling van € 9.344,73 ter zake van kosten rechtsbijstand, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VII. PieterPot te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
PieterPot heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] .

4.Het zelfstandig tegenverzoek van PieterPot

PieterPot heeft verzocht - bij beschikking - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [verzoekster] op grond van artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 BW te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PieterPot een bedrag te betalen ter hoogte van € 11.215,51 (daaronder begrepen een bedrag van € 9.000,- aan kosten van Dörr Bedrijfsrecherche), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van indiening van dit verzoek tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
[verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van PieterPot.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de zaak met zaaknummer: 10489384
het verzoek van [verzoekster]
5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoekster] , onder meer, een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding moeten worden toegekend.
Ontslag op staande voet onverwijld gegeven?
5.2
Daarvoor dient eerst te worden beoordeeld of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
5.3
Voor de vraag of dat het geval is, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden voor dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. De van een werkgever te vergen mate van voortvarendheid is daarbij afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek en de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies.
5.4
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag onverwijld is gegeven. Onvoldoende is gebleken dat er in augustus 2022 al twijfels waren over de ziekte van [verzoekster] . Nadat PieterPot op 9 maart 2023 het onderzoeksrapport van Dörr bedrijfsrecherche heeft ontvangen, heeft zij juridisch advies ingewonnen en daarna [verzoekster] op 14 maart 2023, op staande voet ontslagen. Van een te lange periode tussen het tijdstip waarop de dringende reden voor het ontslag ter kennis is gekomen en het verlenen van ontslag is niet gebleken.
Ontslag op staande voet terecht?
5.5
Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen werkgever als dringende reden aanmerkt en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden.
5.6
PieterPot heeft – kort samengevat – [verzoekster] verweten dat het door haar opgegeven ziektebeeld en beperkingen niet kloppen met de door het recherchebureau geconstateerde handelingen/bewegingen van [verzoekster] .
5.7
Uit de rechtspraak volgt dat het doen controleren van een werknemer buiten diens weten door een onderzoeksbureau slechts aanvaardbaar is onder zeer bijzondere omstandigheden, waarin tegen de werknemer concrete ernstige verdenkingen zijn gerezen van ernstige overtredingen. Van zulke omstandigheden is in dit geval geen sprake. Op de mondelinge behandeling heeft PieterPot uitdrukkelijk aangegeven dat [verzoekster] werd verweten dat zij een ander verhaal had opgehangen bij de bedrijfsarts dan de feitelijke situatie, met andere woorden dat [verzoekster] tegen de bedrijfsarts heeft gelogen. Op de vraag van de kantonrechter wat de aanleiding voor het vermoeden was, heeft PieterPot, in de persoon van de heer Rommers geantwoord, dat het een “onderbuikgevoel” betrof. PieterPot heeft vervolgens haar vermoedens onderbouwd met de bevindingen die in het rapport van Dörr Bedrijfsrecherche zijn opgenomen en daarna een conclusie getrokken. Het vermoeden was dus niet gebaseerd op concrete feiten en/of omstandigheden, maar slechts op het gevoel van de directeur van PieterPot. Onder die omstandigheden is het niet te begrijpen waarom PieterPot – bij het hebben van “vermoedens” – niet als eerste een gesprek met [verzoekster] is aangegaan. Zeker nu die “vermoedens” niet van dien aard waren dat PieterPot [verzoekster] daarop niet had kunnen aanspreken. [verzoekster] was bovendien reeds aan het re-integreren. In plaats daarvan heeft PieterPot een onderzoeksbureau ingeschakeld, waarvan de inzet als buitenproportioneel moet worden geoordeeld. Vooral nu de inzet van dit middel per definitie een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken werknemer met zich brengt.
5.8
Dat PieterPot zich niet als een goed werkgeefster heeft gedragen door een onderzoeksbureau in te schakelen om [verzoekster] te volgen betekent evenwel niet dat het ‘rapport’ onder geen beding zou mogen worden gebruikt. Volgens PieterPot volgt uit het uitgebreide door Dörr Bedrijfsrecherche verrichtte onderzoek dat [verzoekster] onder andere:
“op 11 februari 2023 (10 dagen nadat zij had aangegeven dat de klachten waren toegenomen) ‘zijdelingse headbang bewegingen’ maakte op een dansfestival;
bij dat festival bovendien heeft gedanst, naar haar eigen zeggen gedurende 6 tot 8 uur lang;
tijdens een lange wandeling op 13 februari 2023 maar ook in de dagen ervoor en erna willekeurige vlotte bewegingen met haar nek maakte;
op 14 februari 2023 consequent in de ‘schildpadhouding’ zat, waarbij zij neerkeek op haar telefoon;
een gevulde vuilniszak 5 trappen naar beneden tilde;
in haar linkerarm een verpakking kattenvoer 5 trappen naar boven tilde; en
(rug)tassen en boodschappen 5 trappen naar boven tilde”.
5.9
PieterPot heeft op basis van de bevindingen in het rapport vervolgens een conclusie getrokken, die zich naar het oordeel van de kantonrechter niet laat rechtvaardigen. Uit de rapportage kan niet worden afgeleid dat [verzoekster] tegen de bedrijfsarts zou hebben gelogen, danwel dat zij feitelijk meer kon dan door haar aangegeven of op andere wijze haar re-integratie zou belemmeren. Het kan zijn dat PieterPot twijfelde over de door [verzoekster] bij de bedrijfsarts geuite klachten afgezet tegen de bevindingen uit de rapportage, doch zonder bevestiging op basis van een (medische) onderbouwing en/of raadpleging van de bedrijfsarts is PieterPot veel te snel over gegaan tot het ontslag op staande voet. Bovendien had PieterPot in het geval er wel sprake zou zijn geweest van de belemmering van de re-integratie door [verzoekster] andere middelen kunnen aanwenden, zoals het opschorten van het loon ex artikel 7:629 BW.
5.1
Vorenstaande leidt tot het oordeel dat de door PieterPot aangedragen feiten en omstandigheden het ontslag op staande voet niet kunnen dragen. Dit betekent dat PieterPot de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
billijke vergoeding
5.11
Uit artikel 7:681 lid 1 onderdeel a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1 onderdeel a BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist. In een geval als bedoeld in dat artikel is reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, is het verzoek van [verzoekster] tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar.
5.12
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever (HR: 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 New Hairstyle).
5.13
[verzoekster] heeft om toekenning van een bedrag van € 55.000,00 bruto verzocht. Dit bestaat uit een element aan vermogensschade en een element immateriële schade.
5.14
De kanontrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 20.000,00 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat – hoewel door [verzoekster] is gesteld dat het niet de verwachting is dat zij op korte termijn een andere baan met hetzelfde salaris weet te vinden – het, mede gelet op de huidige vraag op de arbeidsmarkt en de leeftijd van [verzoekster] , verwacht kan worden dat - zodra zij arbeidsgeschikt is - binnen afzienbare tijd, een nieuwe baan zal kunnen vinden. Verder wordt in aanmerking genomen de financiële positie van PieterPot, het vervallen van de functie van [verzoekster] en rekent de kantonrechter het prematuur inschakelen van een onderzoeksbureau PieterPot in ernstige mate aan. De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar twee weken na datum beschikking.
loon
5.15
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet oplevert, zodat er is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW in combinatie met artikel 7:677 BW. Nu [verzoekster] berust in het gegeven ontslag, heeft zij recht op uitbetaling van het loon tot 14 maart 2023. PieterPot heeft de hoogte van het gevorderde loon en eindafrekening niet betwist, zodat het verzoek onder I dan ook zal worden toegewezen.
wettelijke rente en wettelijke verhoging
5.16
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van het opeisbaar worden van de betreffende loonbedragen. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW zal ook worden toegewezen, omdat PieterPot te laat heeft betaald. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om deze te matigen tot 25%.
gefixeerde schadevergoeding
5.17
Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, is PieterPot op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] verschuldigd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de door PieterPot verschuldigde gefixeerde schadevergoeding € 5.409,40 bruto bedraagt, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 14 maart 2023.
transitievergoeding
5.18
Nu de arbeidsovereenkomst door PieterPot is opgezegd en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoekster] , zal PieterPot ook een transitievergoeding aan [verzoekster] moeten betalen. De hoogte van het verzochte bedrag van € 3.452,84 bruto is niet door PieterPot betwist, zodat ook dit bedrag zal worden toegewezen.
kosten rechtsbijstand
5.19
Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarom moet voor een volledige proceskostenvergoeding worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Daar is sprake van als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Evenmin is sprake van ernstig verwijtbaar handelen door werkgever, zodat er geen grond is voor toekenning van de volledige juridische kosten.
5.2
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
proceskosten
5.21
PieterPot zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster] tot vandaag vast op € 693,00 aan griffierecht en € 1.058,00 aan salaris voor de gemachtigde.
in de zaak met zaaknummer 10509537
het tegenverzoek van PieterPot
5.22
De door PieterPot gevorderde gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 en 3 BW wordt afgewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
5.23
PieterPot zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek van [verzoekster] in de zaak met zaaknummer 10489384
6.1
veroordeelt PieterPot om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoekster] te betalen binnen 14 dagen na beschikking:
- het achterstallig loon en de eindafrekening van het dienstverband van € 5.880,03 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25% ex artikel 7:625 BW;
- de vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 11 BW van € 5.409,40 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf 14 maart 2023 tot en met de dag der algehele voldoening;
- de transitievergoeding van € 3.452,84 bruto;
- de billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW van € 20.000,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf twee weken na deze beschikking tot en met de dag der algehele voldoening;
6.2
veroordeelt PieterPot in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 693,00 aan verschotten en € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte;
het verzoek van PieterPot in de zaak met zaaknummer 10509537
6.4
wijst het verzoek van PieterPot af;
6.5
veroordeelt PieterPot in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde;
6.6
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821