ECLI:NL:RBROT:2023:7307

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/123 / FT EA 23/124
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontruiming in het kader van schuldsanering

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening inzake ontruiming. Verzoekster had op 3 februari 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, haar verhuurder, het vonnis van 16 december 2022 tot ontruiming van haar woning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 16 februari 2023 zijn zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en verweerster gehoord. Verzoekster had haar huur voor de maanden december 2022, januari en februari 2023 betaald, maar had een huurachterstand van € 8.672,42. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. De rechtbank concludeerde dat er inderdaad een bedreigende situatie was, omdat verweerster had aangekondigd de ontruiming op 9 februari 2023 te willen uitvoeren.

De rechtbank weegt de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en haar schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, tegen die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in staat was om de huur tijdig te voldoen, gezien haar recente werkgelegenheid en inkomen. Daarom heeft de rechtbank besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat verzoekster haar huurbetalingen tijdig blijft voldoen. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 2 maart 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 3 februari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 februari 2023.
Ter zitting van 16 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw A. Nieboer, werkzaam bij Zuidweg&Partners (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw J. Boutisma, namens [verweerster], gevestigd te Schiedam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 16 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft de huur voor de maanden december 2022, januari en februari 2023 betaald, hoewel de huur voor de maand januari 2023 niet tijdig is betaald. Verzoekster is met ingang van 30 januari 2023 in loondienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Verzoekster heeft verklaard dat zij 40 uur per week werkzaam is en dat ze verwacht dat ze daar voor langere periode kan blijven. Verzoekster ontvangt een bruto inkomen van € 2.077,00 per maand en de huur bedraagt incl. servicekosten € 668,82. Verzoekster is in staat om de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen.

3..Het verweer

Verweerster heeft de rechtbank ter zitting verzocht het verzoek moratorium af te wijzen. De huurachterstand bedraagt € 8.672,42 exclusief deurwaarderskosten. Verweerster heeft in het verleden al drie keer de deurwaarder moeten inschakelen vanwege een huurachterstand, eerst in 2014, daarna in 2020 en opnieuw in 2021. In de aanloop naar de procedure heeft verweerster al veel coulance verleend, zodat verzoekster een schuldhulpverleningstraject kon starten. Dit traject heeft ook erg lang op zich laten wachten, waardoor verweerster uiteindelijk in december 2022 genoodzaakt was een ontruimingsvonnis te halen. De lopende huur werd immers ook niet betaald en de achterstand werd alleen maar hoger. Verzoekster heeft weinig informatie verschaft omtrent haar situatie en ze stond niet open voor een goedkopere woning.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 16 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 9 januari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 9 februari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 16 december 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij thans 40 uur per week werkzaam is en dat zij bij haar huidige werkgever kan blijven werken. Met dit inkomen verdient zij voldoende om de huur van in totaal € 668,82 te voldoen. De huur voor de maanden december 2022, januari en februari 2023 zijn voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 16 december 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.