ECLI:NL:RBROT:2023:7306

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/101 / FT EA 23/102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontruiming in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 30 januari 2023 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, waarin hij verzoekt om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 16 februari 2023 bepaald. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoeker als vertegenwoordigers van de verweerster, een incassobureau, aanwezig geweest. Verzoeker heeft verklaard dat hij in staat is om de huur van zijn woning te voldoen, met een maandelijks inkomen van € 1.997,59, en heeft toegezegd de huur tijdig te betalen. De verweerster heeft echter aangevoerd dat verzoeker zijn huurverplichtingen niet tijdig nakomt, wat aanleiding geeft tot de ontruiming van de woning.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker bewijs heeft overgelegd van een ontruimingsvonnis en een aankondiging van ontruiming, concludeert de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie is. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven, tegen die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank oordeelt dat verzoeker voldoende inkomsten heeft om aan zijn huurverplichtingen te voldoen en dat hij in een minnelijk schuldhulpverleningstraject zit.

De rechtbank besluit om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, mits verzoeker zijn huur tijdig blijft betalen. Tevens wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 maart 2023 door rechter B.J. Tideman, in aanwezigheid van griffier N.A. Masrom.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 2 maart 2023
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 30 januari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 januari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 februari 2023.
Ter zitting van 16 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw D. van den Broek, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening).
De heer/mevrouw A.D. den Boef, werkzaam bij Rechtskundig Advies- en Incassobureau Altena Incasso B.V. heeft namens [verweerster], gevestigd te Brede (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij voldoende inkomsten heeft om de huur te voldoen. Hij ontvangt inkomsten uit arbeid en hij ontvangt toeslagen, waardoor verzoeker in totaal een maandelijks inkomen ontvangt van € 1.997,59. Hier kan hij de huur van € 838,00 per maand voldoen. Verzoeker heeft verklaard dat hij zich nu bewust is van het feit dat hij de huur voor de 1e van de maand moet voldoen en hij heeft toegezegd de huur vanaf nu tijdig te zullen voldoen. De huur voor februari 2023 heeft verzoeker voldaan op 15 februari 2023. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat zij inmiddels met de schuldregeling zijn gestart en zij hoopt binnen korte tijd een akkoord met de schuldeisers te bereiken.
3.
Het verweer
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het verzoek moratorium af te wijzen. De lopende huurverplichting ad. € 838,00 per maand wordt door verzoeker niet c.q. niet tijdig voldaan. De huur dient telkens voor of op de eerste van de lopende maand te zijn voldaan. De huur over de maand januari 2023 is eerst op 12 januari 2023 voldaan en de huur voor de maand februari 2023 was op het moment van schrijven, 14 februari 2023, nog niet voldaan.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 4 januari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 31 januari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 20 december 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft aangetoond dat hij voldoende inkomsten heeft om de huur van € 838,00 per maand te voldoen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat ze is gestart met de schuldregeling en dat ze hoopt op korte termijn tot een akkoord te komen met de schuldeisers. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 december 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.