In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2023 een vonnis uitgesproken in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). Verzoekster, een besloten vennootschap die een groothandel in accessoires voor mobiele telefoons exploiteert, heeft een akkoord aangeboden aan haar schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een financiële noodsituatie verkeert, veroorzaakt door een sterke omzetdaling in 2020 en 2021 door de coronapandemie en aanzienlijke financiële verplichtingen uit een eerdere overname. Ondanks een herstel in 2022, is verzoekster niet in staat om aan haar verplichtingen te voldoen.
De rechtbank heeft de procedure gevolgd zoals voorgeschreven in de Faillissementswet, waarbij de stemgerechtigde schuldeisers in twee klassen zijn ingedeeld. Klasse I bevatte preferente vorderingen, terwijl Klasse II de concurrente vorderingen omvatte. De Belastingdienst en andere schuldeisers hebben vóór het akkoord gestemd, terwijl één schuldeiser tegen het akkoord heeft gestemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de instemmende klasse bestaat uit schuldeisers die bij een faillissement van verzoekster een uitkering zouden ontvangen, waardoor verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek tot homologatie.
De rechtbank heeft geen afwijzingsgronden gevonden die in de weg staan aan de homologatie van het akkoord. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot homologatie van het aangeboden akkoord toegewezen, waarmee het akkoord rechtskracht heeft gekregen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.