In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2023, hebben twee pleegouders, aangeduid als de oom en de tante, verzocht om gezamenlijke voogdij over de minderjarige [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2020. De moeder van de minderjarige, die een verstandelijke beperking heeft, stemt in met dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds februari 2022 bij de verzoekers woont en dat de moeder niet in staat is om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft het verzoek om gezamenlijke voogdij toegewezen, ondanks dat de wet vereist dat ten minste één van de verzoekers voogd moet zijn. De rechtbank heeft de rechtsgronden ambtshalve aangevuld en het verzoek gebaseerd op artikel 1:282 BW en artikel 8 EVRM, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.
Daarnaast hebben de verzoekers ook verzocht om wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige van [geslachtsnaam01] naar [geslachtsnaam02]. De rechtbank heeft dit verzoek eveneens toegewezen, aangezien de moeder instemt met de wijziging en het de duurzaamheid van de relatie tussen de minderjarige en de verzoekers zal bevorderen. De rechtbank heeft bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. P. Vlaardingerbroek, (kinder)rechter, en is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de datum van de beschikking.