ECLI:NL:RBROT:2023:7094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10/317943-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een stiefvader bij zijn minderjarige stiefdochters

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn drie minderjarige stiefdochters. De verdachte, geboren in 1972, was verantwoordelijk voor de zorg van de meisjes, die op dat moment aan zijn zorg waren toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2007 tot en met 2014 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de meisjes, die toen tussen de 9 en 11 jaar oud waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen onvoldoende bewijs boden en dat de meisjes niet aan de zorg van de verdachte waren toevertrouwd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem een gevangenisstraf van 4 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het lange tijdsverloop sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partijen, de stiefdochters, hebben schadevergoeding gevorderd voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen van €1.500, €1.000 en €1.000 aan respectievelijk de drie benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/317943-20
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1972,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsvrouw mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 tot en met 3
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, omdat – kort gezegd – de verdachte stellig ontkent, de verklaringen van de aangeefsters onvoldoende betrouwbaar zijn en (voldoende) steunbewijs voor deze verklaringen ontbreekt.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat niet is gebleken dat de aangeefsters aan de zorg van de verdachte waren toevertrouwd. Daarnaast is door de aangeefsters pas na lange tijd aangifte gedaan. Dit is van invloed op de betrouwbaarheid van de herinneringen van aangeefsters. Uit het dossier volgt onvoldoende wanneer de feiten precies hebben plaatsgevonden. Tot slot blijkt uit de aangiftes niet van kenmerkende overeenkomsten waaruit een onderscheidende werkwijze blijkt. De verklaringen van de aangeefsters kunnen daarom niet als steunbewijs in elkaars zaken gelden.
4.1.2.
Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
Aangeefster [slachtoffer01] (hierna: [voornaam slachtoffer01] ) heeft op 28 januari 2020, na een informatief gesprek met zedenrechercheurs, aangifte gedaan van seksueel misbruik. Zij heeft verklaard dat de verdachte oppaste als haar moeder nachtdienst had. Toen zij 9 of 10 jaar oud was (2006-2007) heeft de verdachte haar ’s nachts uit bed getild toen zij had gezegd dat ze honger had. De verdachte heeft haar naar de keuken gedragen. Na het eten van een boterham heeft de verdachte haar naar de slaapkamer van haar moeder gebracht. Zij speelden een spelletje: elkaar aanstaren zonder te knipperen. Terwijl zij op bed op schoot bij de verdachte zat met haar benen om zijn middel heen maakte hij draaiende bewegingen met zijn heupen waarbij zij de piemel van de verdachte bij haar vagina heeft gevoeld. Zij spreekt daarbij over ‘droogneuken’ (dus wel met kleding aan). [voornaam slachtoffer01] kan zich niet meer herinneren wat voor kleding zij op dat moment droegen.
Aangeefster [slachtoffer02] (hierna: [voornaam slachtoffer02] ) heeft op 4 januari 2020 aangifte gedaan tegen de verdachte, nadat eerder een informatief gesprek had plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat haar moeder en de verdachte op een dag ’s avonds om 20:00 uur thuis kwamen. Omdat zij honger had heeft de verdachte patat voor haar gebakken. Tijdens het bakken van patat heeft hij haar kusjes in haar nek gegeven, haar borsten aangeraakt en over haar billen gewreven. Verdachte heeft haar meegenomen naar de bank en heeft haar op zich getrokken. Toen zij op hem zat heeft hij aan haar billen gezeten. Het voorgaande gebeurde terwijl zij haar kleding aan had.
[voornaam slachtoffer02] heeft over een tweede incident verklaard dat de verdachte, haar had opgetild en meegenomen naar de slaapkamer van haar moeder. In de slaapkamer heeft de verdachte haar op zich getrokken zodat zij met haar geslachtsdeel op zijn geslachtsdeel zat. Op een gegeven moment heeft hij haar naar zich toe getrokken, waardoor ze boven op hem kwam te liggen. De verdachte heeft kusjes in haar nek gegeven en heeft haar billen en borsten betast. [voornaam slachtoffer02] droeg op dat moment een jumpsuit en de verdachte had een onderbroek aan.
Aangeefster [slachtoffer03] (hierna: [voornaam slachtoffer03] ) heeft op 25 november 2019 een informatief gesprek met de zedenrechercheurs gehad. Vervolgens is zij op 3 maart 2020 als getuige gehoord en op 13 maart 2023 heeft zij aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat toen zij in groep 8 zat of net op de middelbare school, haar moeder vaak late diensten had. De verdachte was dan bij hen thuis. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar zusjes op een avond naar de slaapkamer van moeder stuurde om daar TV te kijken. De verdachte kwam vervolgens naast haar op de bank zitten. Met zijn handen wreef en streelde hij haar borsten over haar kleding heen. Zij had toen beginnende borsten. Daarna ging hij met zijn hand in haar onderbroek en heeft haar clitoris aangeraakt met zijn vinger.
Een paar weken later kwam [voornaam slachtoffer03] thuis van de buitenschoolse opvang. Zij deed een dutje op bed om wat energie te krijgen. Zij heeft verklaard dat zij het geluid van een ijzeren gesp hoorde en een broek die werd losgemaakt. Vervolgens kwam verdachte op haar liggen terwijl zij op haar buik in bed lag. De verdachte ging boven op de deken liggen en zij lag daaronder.
[voornaam slachtoffer01] heeft in 2019 aan haar psycholoog verteld dat haar stiefvader vroeger op haar paste en dat toen iets is gebeurd tussen haar en haar stiefvader waarbij zij zich niet veilig had gevoeld.
Een vriendin van [voornaam slachtoffer02] , [naam01] , heeft verklaard dat [voornaam slachtoffer02] in een whatsappgesprek in 2016/2017 heeft verteld dat haar stiefvader meermalen haar borsten heeft aangeraakt in de periode dat haar borsten begonnen te groeien en dat zij niet meer alleen thuis durfde te zijn met haar stiefvader.
Uit de verklaringen blijkt dat de aangeefsters op het moment zelf door hun jeugdige leeftijd en onwetendheid zich niet volledig realiseerden wat er gebeurde. Pas later realiseerden zij zich de seksuele lading die de handelingen van de verdachte hadden. Onder meer uit schaamte hebben zij er niet over gesproken. Ook niet onderling. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd zijn er geen indicaties dat de aangeefsters hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en elkaar hebben beïnvloed.
De verklaringen van de aangeefsters zijn consistent en gedetailleerd. Zij hebben verklaard over de handelingen die hebben plaatsgevonden en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
Het verweer wordt verworpen.
Aan zijn zorg toevertrouwd
Verdachte had in de tenlastegelegde periode een relatie met de moeder van de aangeefsters. De moeder van aangeefsters had af en toe nachtdienst en de verdachte was dan bij de aangeefsters thuis en paste op ze. De verdachte sliep ook in de woning en zorgde voor de aangeefsters, ook als hun moeder thuis was. Anders dan de verdediging heeft betoogd, warende aangeefsters in deze periode aan de zorg van verdachte toevertrouwd.
Het verweer wordt verworpen.
Steun-/schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie laat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, zich niet in algemene zin beantwoorden, maar moet dit per geval worden beoordeeld. Met betrekking tot zedenzaken is bovendien niet vereist dat het misbruik steun vindt in ander bewijsmateriaal. Vooropgesteld zij dat de verklaring van [voornaam slachtoffer02] mede steun vindt in de verklaring van haar vriendin, [naam01] . Vereist is daarnaast dat de verklaringen van een aangever op specifieke punten bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal en dat tussen een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat, hoewel aangeefsters bij gebrek aan wetenschap niet hebben verklaard over elkaars misbruik, de aangiftes elkaar over en weer ondersteunen. Hierbij acht de rechtbank de volgende met elkaar overeenkomende feitelijke omstandigheden van belang waarbij sprake is van een duidelijke en onderlinge samenhang in aard van de ontuchtige handelingen en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder die handelingen plaatsvonden. Zo hebben aangeefsters afzonderlijk van elkaar verklaard:
 de aangeefsters waren ongeveer 10-11 jaar oud toen de ontuchtige handelingen plaatsvonden;
 de verdachte maakte deel uit van het gezin en alle drie de aangeefsters geven aan op ongeveer dezelfde leeftijd een soortgelijke ervaring te hebben gehad met de verdachte;
 de handelingen hebben plaatsgevonden als de verdachte alleen was met de aangeefster. In de gevallen dat de zusjes van de aangeefster in de kamer waren stuurde hij hen weg of nam hij de aangeefster mee naar een andere kamer;
 [voornaam slachtoffer02] en [voornaam slachtoffer03] hebben verklaard dat op het moment van de ontucht hun borsten zich aan het ontwikkelen waren.
De rechtbank acht de feiten op basis van de voor bewijs gebezigde verklaringen wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij in de periode van
april 2007tot en met 31 december 2007
te Maassluis, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die aan zijn zorg was toevertrouwd, door
die [voornaam slachtoffer01] op zijn schoot te zetten/nemen en vervolgens met zijn geslachtsdeel tegen haar vagina te wrijven/bewegen/duwen;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 te Maassluis, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer02] (geboren op [geboortedatum03] 2003), die aan zijn zorg was toevertrouwd, door
- kusjes te geven in haar nek,
- haar borsten, billen te betasten en
- die [voornaam slachtoffer02] tegen zich aan te trekken en op zijn, verdachtes, lichaam, te laten liggen en daarbij met zijn geslachtsdeel tegen haar vagina, te wrijven/duwen;
3
hij in de periode van
april 2007tot en met
oktober 2008te Maassluis ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [voornaam slachtoffer03] (geboren op [geboortedatum04] 1995), die aan zijn zorg was toevertrouwd, door
- over de kleding de tepels en borsten van die [voornaam slachtoffer03] te betasten,
- haar benen te strelen,
- haar clitoris te betasten en
- met zijn broek open bovenop die [voornaam slachtoffer03] te gaan liggen terwijl zij op haar buik, met kleding aan en deken over zich heen, in bed lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
2
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
3
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in de periode van 2007 tot en met 2014 ontuchtige handelingen verricht bij drie minderjarige meisjes die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De verdachte heeft het lichaam van de meisjes op ongepaste wijze aangeraakt.
De verdachte had in die periode een relatie met hun moeder. Hij sliep regelmatig bij haar en zorgde voor de kinderen als moeder aan het werk was. De kinderen zagen hem als een vaderfiguur. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de moeder van de meisjes in hem stelde en van de kwetsbare positie waarin de meisjes zich bevonden. De handelingen hebben plaatsgevonden in hun eigen huis, daar waar zij veilig zouden moeten zijn. Ontuchtige handelingen vormen een ernstige inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers en kunnen leiden tot blijvende psychische schade, ook als het maar een enkele keer en zonder geweld of dwang heeft plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit de aangiftes. Door zijn handelingen heeft de verdachte een normale seksuele ontwikkeling bij de meisjes verstoord.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte heeft zich ook ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden op zijn zwijgrecht beroepen, zodat hierover maar weinig bekend is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met een aantal omstandigheden. Allereerst heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de intensiteit van de ontuchtige handelingen. Aan de ene kant is de ontucht beperkt gebleven tot een vijftal momenten. Aan de andere kant ziet de rechtbank dat de ontuchtige handelingen een grote impact hebben gemaakt op de levens van de slachtoffers. De verdachte heeft, gelet op zijn stellige ontkennende houding, geen verantwoordelijkheid genomen voor wat er gebeurd is en ook geen inzicht gegeven in zijn drijfveren.
In beginsel kan voor deze feiten worden gereageerd met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie in dit geval niet passend en geboden. De rechtbank houdt daarbij rekening met het de omstandigheid dat de feiten lang geleden zijn gepleegd, het tijdsverloop van deze strafzaak en het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte vaker in de fout is gegaan dan de keren die bewezen kunnen worden. De verdachte is een first offender en lijkt zijn leven op orde te hebben. De rechtbank acht het in het belang van de verdachte, maar vooral in het algemeen belang van de samenleving dat het leven niet wordt doorkruist door een straf waardoor de verdachte vast komt te zitten met alle gevolgen die dat voor zijn werk en gezin zou hebben.
De rechtbank zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast zal aan de verdachte de maximaal op te leggen taakstraf van 240 uren worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

[slachtoffer01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer02] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer03] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen geheel toewijsbaar en heeft tevens oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair verzoekt de verdediging de immateriële schade te matigen.
8.3.
Beoordeling
[slachtoffer01]
De benadeelde [slachtoffer01] is door het onder 1 bewezen verklaarde feit in haar persoon is aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Daardoor heeft zij leed ondervonden. Bij de benadeelde is PTSS vastgesteld door een GZ-psycholoog en zij wordt hiervoor behandeld. Dit betekent dat de benadeelde aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade. Bij de bepaling van de omvang daarvan houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden en daarbij in het bijzonder met de leeftijd van de benadeelde en het feit dat zij de stiefdochter was van verdachte.
De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn en nadere bewijsvoering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer02]
De benadeelde [slachtoffer02] is door het onder 2 bewezen verklaarde feit in haar persoon is aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Daardoor heeft zij leed ondervonden. Dit betekent dat de benadeelde aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade. Bij de bepaling van de omvang daarvan houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden en daarbij in het bijzonder met de leeftijd van de benadeelde en het feit dat zij de stiefdochter was van verdachte.
De schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer03]
De benadeelde [slachtoffer03] is door het onder 3 bewezen verklaarde feit in haar persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Zij heeft gevolg daarvan leed ondervonden. Dit betekent dat de benadeelde aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade. Bij de bepaling van de omvang daarvan houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden en daarbij in het bijzonder met de leeftijd van de benadeelde en het feit dat zij de stiefdochter was van verdachte.
De schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente zoals hieronder in de beslissing vermeld.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de navolgende benadeelden partijen een schadevergoeding betalen:
 benadeelde partij [slachtoffer01] € 1.500,00 aan immateriële schade;
 benadeelde partij [slachtoffer02] € 1.000,00 aan immateriële schade;
 benadeelde partij [slachtoffer03] € 1.000,00 aan immateriële schade.
De hierboven genoemde bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Het resterende deel van de bovenvermelde vorderingen zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur
van 25 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 1.000,00(hoofdsom, z
egge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer03] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer03] te betalen
€ 1.000,00(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum , voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J. Knook en J.C.A. Speelman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 10 augustus 2023.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007
te Maassluis, althans in Nederland, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door die [voornaam slachtoffer01] op zijn schoot te zetten/nemen en/of vervolgens met zijn geslachtsdeel tegen haar vagina, althans haar schaamstreek, te wrijven/bewegen/duwen;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 te Maassluis, althans in Nederland, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer02] (geboren op [geboortedatum03] 2003), die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, door
- kusjes te geven in haar nek,
- haar borsten, billen en/of vagina, althans schaamstreek, te betasten en/of
- die [voornaam slachtoffer02] tegen zich aan te trekken en/of op zijn, verdachtes, lichaam, te laten liggen en/of daarbij met zijn geslachtsdeel over/tegen haar vagina, althans schaamstreek, te wrijven/duwen;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 te Maassluis, althans in Nederland, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [voornaam slachtoffer03] (geboren op [geboortedatum04] 1995), die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, door
- over de kleding de tepels en/of borsten van die [voornaam slachtoffer03] te betasten,
- haar benen te strelen,
- haar clitoris te betasten en/of
- met zijn broek open bovenop die [voornaam slachtoffer03] te gaan liggen terwijl zij op haar buik, met kleding aan en deken over zich heen, in bed lag.