ECLI:NL:RBROT:2023:7087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/522 en FT EA 23/523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 23 mei 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 21 juni 2023 bepaald. Tijdens deze zitting heeft de vertegenwoordiger van de verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, een verweerschrift ingediend maar is niet ter zitting verschenen. Verzoeker, een derdejaars student, heeft verklaard dat hij door een inkomstenterugval zijn huur niet op tijd kon betalen. Hij woont in een studentenwoning en heeft momenteel alleen inkomsten uit DUO, maar is recentelijk ook als ober gaan werken, wat zijn financiële situatie zal verbeteren. De verweerster heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen, verwijzend naar eerdere ontruimingsprocedures en het niet tijdig betalen van huur door verzoeker.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de eerdere ontruimingsprocedures en de dreiging van ontruiming, oordeelt de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de tijdige betaling van de huur en verslaglegging door de schuldhulpverlening. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 28 juni 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 23 mei 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 23 mei 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 juni 2023.
Ter zitting van 21 juni 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
[naam03] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V. heeft namens verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden en daarin vermeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat sprake was van een inkomstenterugval door het verlies van werk, waardoor de huur niet op tijd betaald kon worden. Verzoeker woont in een studentenwoning en is derdejaars student ruimtelijke ordening. Verzoeker moet nog zeker een jaar studeren om zijn diploma te kunnen behalen. Verzoeker heeft momenteel alleen inkomsten uit DUO van € 1.141,95 per maand. Sinds twee weken is verzoeker werkzaam als ober bij restaurant Bird. Hierdoor zal verzoeker binnenkort meer inkomsten hebben. De kale huur bedraagt € 432,15, inclusief gas, water, licht, heffingen en servicekosten bedraagt de huur € 618,90 per maand. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard spoedig budgetbeheer op te zullen starten.

3.Het verweer

In het toegezonden verweerschrift verzoekt verweerster tot afwijzing van het verzoek voorlopige voorziening. Verweerster heeft verklaard op 5 januari 2023 melding te hebben gedaan van de ontruiming bij de gemeente Rotterdam. Daarna is op 15 maart 2023 een verstekvonnis gewezen. Uit de bijgeleverde specificatie blijkt dat verzoeker ook na het verstekvonnis de lopende huur niet heeft betaald. Op het moment van de herhaalde aanzegging tot ontruiming is verzoeker hulp gaan zoeken bij de Kredietbank Rotterdam. De huur voor de maand juni is niet op tijd betaald, deze overschrijving is namelijk op 5 juni 2023 gedaan in plaats van voor de eerste van de maand. Verweerster stelt dat deze voorgeschiedenis aanleiding vormt om het verzoek af te wijzen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 21 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 25 mei 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 maart 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur bedraagt maandelijks € 618,90 inclusief. De inkomsten uit DUO bedragen € 1.141,95 en spoedig zullen daar inkomsten uit arbeid bij komen. Daarnaast wordt snel met budgetbeheer gestart. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 maart 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan wonende aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.