Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 23 mei 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 21 juni 2023 bepaald. Tijdens deze zitting heeft de vertegenwoordiger van de verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, een verweerschrift ingediend maar is niet ter zitting verschenen. Verzoeker, een derdejaars student, heeft verklaard dat hij door een inkomstenterugval zijn huur niet op tijd kon betalen. Hij woont in een studentenwoning en heeft momenteel alleen inkomsten uit DUO, maar is recentelijk ook als ober gaan werken, wat zijn financiële situatie zal verbeteren. De verweerster heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen, verwijzend naar eerdere ontruimingsprocedures en het niet tijdig betalen van huur door verzoeker.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de eerdere ontruimingsprocedures en de dreiging van ontruiming, oordeelt de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de tijdige betaling van de huur en verslaglegging door de schuldhulpverlening. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.