ECLI:NL:RBROT:2023:7052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/237, FT EA 23/238, FT EA 23/235, FT EA 23/236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met schuldeisers

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een schuldregeling hebben aangeboden aan hun schuldeisers. Verzoekers, die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, hebben op 29 maart 2023 een verzoek ingediend om toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsook een verzoek op basis van artikel 287a van de Faillissementswet om drie schuldeisers te bevelen in te stemmen met hun aangeboden regeling. De aangeboden regeling voorzag in een betaling van 2,24% aan de preferente schuldeisers en 1,12% aan de concurrente schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 127.684,93. Van de dertien schuldeisers stemden twaalf in met de regeling, maar ABN AMRO Bank N.V. weigerde in te stemmen, met als argument dat de regeling onvoldoende gedocumenteerd was en niet het maximaal haalbare aanbod deed.

Tijdens de zitting op 7 juni 2023 zijn de weigerende schuldeisers niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van ABN, die 61,8% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, afgewogen tegen de belangen van de overige schuldeisers en verzoekers. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling, die was getoetst door een onafhankelijke partij, goed gedocumenteerd was en dat de belangen van verzoekers en de instemmende schuldeisers zwaarder wogen dan die van ABN. De rechtbank heeft daarom ABN bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoekers niet door een advocaat waren bijgestaan en er geen griffierecht verschuldigd was. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] - [nummer02]
[nummer03] - [nummer04]
uitspraakdatum: 15 juni 2023
in de zaak van:
[verzoeker01] en [verzoeker02]
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 29 maart 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om 3 schuldeisers, te weten:
  • FA-MED B.V. via Yards Deurwaarders (hierna: FA-MED);
  • Vesting Finance;
  • ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat FA-MED en Vesting Finance voorafgaande aan de zitting alsnog hebben aangegeven in te stemmen met de aangeboden schuldenregeling.
ABN heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 7 juni 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer J. Geul, bewindvoerder;
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift 13 schuldeisers, waarvan 1 preferente en 12 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 127.684,93 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 29 november 2022 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,24% aan de preferente schuldeisers en 1,12% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm, waarbij de afloscapaciteit van verzoekers is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van hun beider AOW met AIO-aanvulling. Verzoekers hebben beiden de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden door hun beschermingsbewindvoerder voldaan.
12 schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ABN stemt hier niet mee in. Zij heeft twee vorderingen van tezamen € 66.601,62 op verzoekster, welke 61,8% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ABN zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling onvoldoende gedocumenteerd is en niet het maximaal haalbare aanbied. Het aanbod is gebaseerd op een maandelijkse afloscapaciteit van € 39,50. ABN stelt dat er in het aanbod geen rekening is gehouden met de richtlijnen van de NVVK aangaande minimale aflosbedragen, want hieruit volgt dat de minimale maandelijkse afloscapaciteit € 77,00 bedraagt. In de visie van ABN heeft schuldhulpverlener niet het maximaal haalbare aangeboden en moet het uitkeringspercentage in het aanbod hoger zijn.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van ABN een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 61,8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk 12 van de 13 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Eenmaal is een akkoord aangeboden met een verkeerde afloscapaciteit, dit is daarna hersteld door de Kredietbank Rotterdam, hetgeen ABN lijkt te zijn ontgaan. De maandelijkse maximale afloscapaciteit volgens de richtlijn bedraagt € 77,00.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en AOW met AIO-aanvulling ontvangen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ABN, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ABN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ABN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ABN om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ABN in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.