ECLI:NL:RBROT:2023:7051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/472 en FT EA 23/473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 9 mei 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 7 juni 2023 bepaald. Tijdens de zitting zijn verzoekster, haar schuldhulpverlener en de begeleider van de gemeente Rotterdam gehoord. Verzoekster heeft verklaard dat haar inkomsten onregelmatig waren, wat leidde tot betalingsachterstanden, maar dat zij recent een nieuwe baan heeft en in staat is om haar huur te betalen. De huur bedraagt € 580,46 per maand. Verweerster, de verhuurder, heeft geen bezwaar tegen de voorlopige voorziening, maar uitte twijfels over de betalingscapaciteit van verzoekster, gezien eerdere betalingsproblemen.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een vonnis tot ontruiming had ontvangen, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie was. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Gezien de recente betaling van de huur en het stabiele inkomen van verzoekster, heeft de rechtbank besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden. Verzoekster werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 15 juni 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 mei 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 9 mei 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 7 juni 2023.
Ter zitting van 7 juni 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw [naam02] , werkzaam bij gemeente Rotterdam (hierna: begeleider);
  • mevrouw [naam03] , werkzaam bij Woonbron IJsselmonde, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 april 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat haar inkomsten een tijd onregelmatig waren, waardoor achterstanden in de betalingen zijn ontstaan. Ook heeft verzoekster aangegeven dat eerder afgesproken betalingsregelingen toentertijd niet haalbaar waren en dat bespreking hiervan met de verhuurder stroef verliep.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard de huur voor de maand juni 2023 over te hebben gemaakt in mei. Verweerster heeft ontvangst van deze betaling bevestigd. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven recent met een nieuwe baan te zijn gestart. Verzoekster heeft een aanstelling voor een jaar en heeft aangegeven over een stabiel en voldoende inkomen te beschikken. Verzoekster werkt als zorgadviseur bij [verzekeringsmaatschappij01] via KCD (Klant Contact Diensten) en heeft twee kinderen van 11 en 7 jaar. De maandelijkse huur bedraagt € 580,46. Het inkomen zou voldoende moeten zijn om maandelijks de huur te kunnen voldoen.
Daarnaast heeft de schuldhulpverlener ter zitting verklaard dat spoedig met budgetbeheer gestart zal worden.

3.Het verweer

Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij zich niet tegen een voorlopige voorziening verzet. Echter geeft zij daarbij wel de kanttekening dat het vertrouwen dat verzoekster de verplichtingen zal nakomen weg is, doordat voorliggende situatie zich tweemaal eerder heeft voorgedaan. Verweerster heeft verklaard dat het verzoek tot ontruiming van de woning eerder bij de huurpilotzitting heeft gediend, waar direct betalingsregelingen tussen verhuurders en huurders worden afgesproken. De eerder afgesproken betalingsregeling is verzoekster niet nagekomen. Daarnaast verklaart verweerster dat eerder al sprake was van schuldhulpverlening en dat het contact met de KBR stroef verloopt. Gelet op het vorenstaande heeft verweerster geen vertrouwen dat verzoekster ditmaal wel haar afspraken zal nakomen. Indien de rechtbank het verzoek van verzoekster toewijst, verzoekt verweerster om het verzoek voor een kortere termijn toe te wijzen dan de door verzoekster verzochte zes maanden.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 april 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 24 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 10 mei 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 april 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur voor de maand juni 2023 is reeds betaald. Verzoekster heeft een stabiel inkomen uit arbeid. Het inkomen zou voldoende moeten zijn om maandelijks de huur te kunnen voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 april 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan het [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de schuldhulpverlener die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023.