ECLI:NL:RBROT:2023:7029

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/306 en FT EA 23/307
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurrecht

In deze zaak heeft verzoeker op 27 maart 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 4 mei 2023 bepaald. Tijdens de zitting zijn zowel verzoeker als verweerster, vertegenwoordigd door hun advocaten, gehoord. Verzoeker vraagt om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het vonnis van 27 januari 2023 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer wordt gelegd. Verzoeker heeft zich aangemeld voor schuldhulpverlening en ontvangt sinds 2 mei 2023 hulp bij het oplossen van zijn schulden. Hij heeft de huur voor april en mei 2023 betaald en heeft een inkomen van € 1.496,81, wat hem in staat stelt om de huur te voldoen.

Verweerster, Stichting Havensteder, heeft verzocht om afwijzing van het verzoek, omdat de huurachterstand inmiddels € 14.576,26 bedraagt en verzoeker niet over voldoende inkomen beschikt om in de vrije sector te huren. Verweerster stelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest in het ontstaan van de huurschuld, aangezien hij hulp heeft geweigerd. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker bewijs heeft overgelegd van de dreigende ontruiming, concludeert de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank weegt de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar af. Het belang van verzoeker is om in zijn huurwoning te blijven en het schuldhulpverleningstraject te doorlopen, terwijl verweerster belang heeft bij de uitvoering van het vonnis tot ontruiming. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, gezien zijn huidige financiële situatie en het feit dat hij de huur kan blijven betalen. De rechtbank schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming voor de duur van zes maanden, onder voorwaarden dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een nieuw verzoek in de toekomst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 19 mei 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 27 maart 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van 27 maart 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 mei 2023.
Ter zitting van 4 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. J. Verheij, advocaat van verzoeker, werkzaam bij JAW Advocaten;
  • mevrouw [naam01] , incassomedewerker, werkzaam bij Stichting Havensteder;
  • de heer mr. S.F. Dik, advocaat, werkzaam bij Huisvestingsadvocaten B.V., namens Stichting Havensteder, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De heer mr. S.F. Dik, werkzaam bij Huisvestingsadvocaten B.V. heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker is op 12 april 2023 aangemeld bij de gemeente Capelle aan de IJssel voor schuldhulpverlening en ontvangt sinds 2 mei 2023 hulp met het oplossen van de schulden. Verzoeker heeft de huur voor de maanden april en mei 2023 betaald. Verzoeker heeft een inkomen van € 1.496,81, bestaande uit een WIA-uitkering en de huur bedraagt € 872,81 per maand. Verzoeker is in staat om de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen.

3.Het verweer

Verweerster heeft de rechtbank ter zitting verzocht het verzoek moratorium af te wijzen. De huurachterstand bedraagt thans € 14.576,26. Verzoeker kan het maandelijkse huurbedrag niet betalen, omdat hij niet over voldoende inkomen beschikt om in de vrije sector te huren. Verweerster vreest dat de huurachterstand verder zal oplopen door de onstabiele inkomenssituatie van verzoeker. Verzoeker heeft hulp bij zijn financiële problemen en een oplossing in de vorm van een andere woning meermaals geweigerd. Er is geen begin gemaakt met het minnelijktraject.
Daarnaast stelt verweerster dat een verzoek ex. artikel 287b Fw. getoetst mag worden aan de gronden uit artikel 288 lid 1 sub b FW. Verweerster stelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de huurschuld, nu hij hulp weigerde bij zijn financiële situatie – veroorzaakt door het te duur wonen. De huurschuld is geheel verwijtbaar aan verzoeker.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 20 maart 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 3 april 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 27 januari 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Het inkomen uit de WIA-uitkering is voldoende om de huur van € 872,81 te voldoen. De huur voor de maanden april en mei 2023 is voldaan. De toetsing van de goede trouw heeft geen plaats in de behandeling van de voorlopige voorziening en is voorbehouden aan inhoudelijke behandeling van het WSNP-verzoek. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 27 januari 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan het [adres01] te Capelle aan den IJssel, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de schuldhulpverlener die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.