ECLI:NL:RBROT:2023:7022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/652354 / HA ZA 23-131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een verstekvonnis in een geschil over douanewerkzaamheden en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2023 een vonnis gewezen in een geschil tussen een Portugese onderneming, aangeduid als [eiseres01], en de besloten vennootschap HÜTTGES TRANSPORT SERVICE NEDERLAND B.V. Het geschil betreft de vraag of [eiseres01] gehouden is om de facturen van Hüttges voor douanewerkzaamheden te betalen. Hüttges had in een eerdere verstekprocedure gevorderd dat [eiseres01] € 166.027,00 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. Het verstekvonnis van 7 december 2022 had deze vorderingen integraal toegewezen.

In het verzet heeft [eiseres01] betoogd dat zij niet verantwoordelijk is voor de betaling van de facturen, omdat zij slechts als tussenpersoon heeft gefungeerd en de overeenkomsten met de individuele importeurs zijn gesloten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [eiseres01] de overeenkomst in eigen naam heeft gesloten en dus contractueel verplicht is om de facturen te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat Hüttges het debiteurenrisico op zich heeft genomen en dat [eiseres01] niet tijdig heeft aangegeven dat zij niet voor bepaalde kosten wilde betalen.

De rechtbank heeft het verstekvonnis bekrachtigd en [eiseres01] veroordeeld tot betaling van het volledige gevorderde bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. Tevens is [eiseres01] veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652354 / HA ZA 23-131
Vonnis van 26 juli 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres01],
gevestigd te Lissabon, Portugal,
eiseres in verzet,
oorspronkelijk gedaagde,
advocaat mr. M.H. Louws te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HÜTTGES TRANSPORT SERVICE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in verzet,
oorspronkelijk eiseres,
advocaat mr. J.M.A. Zandvoort te Veghel.
Partijen worden hierna [eiseres01] en Hüttges genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 februari 2022, met producties 1 tot en met 6;
  • het herstelexploot van 2 augustus 2022 met betekeningsstukken;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 7 december 2022, gewezen onder nummer C/10/637973 / HA ZA 22-392 (hierna: het verstekvonnis), en het certificaat bedoeld in artikel 53 Brussel I bis-Vo;
  • de verzetdagvaarding van 19 januari 2023;
  • het anticipatie-exploot van 26 januari 2023;
  • de akte overlegging producties van [eiseres01] van 22 februari 2023, met producties 1 tot en met 6;
  • de brief van de rechtbank van 7 maart 2023 waarin de rechtbank partijen heeft opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 21 juni 2023 met een zittingsagenda;
  • de akte overlegging producties van Hüttges, met producties 7 tot en met 10;
  • de mondelinge behandeling van 13 juli 2023 en de tijdens die mondelinge behandeling overlegde spreekaantekeningen van [eiseres01] en Hüttges.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Hüttges is een onderneming die douanewerkzaamheden verricht. [eiseres01] is een Portugese onderneming die zich bezig houdt met transport- en expeditiewerkzaamheden.
2.2.
Op 22 januari 2021 heeft [eiseres01] per e-mail aan Hüttges verzocht om haar tarieven voor douanewerkzaamheden door te geven. In deze e-mail staat, onder meer, het volgende vermeld:
“We are willing to start a new partnership as we have a huge volume of customs clearance in RTM but please kindly give us your best rates possible !”
2.3.
In reactie hierop heeft Hüttges op dezelfde dag per e-mail aan [eiseres01] een overzicht met tarieven, alsmede haar toepasselijke voorwaarden, gestuurd.
2.4.
[eiseres01] heeft in de maanden hierna aan Hüttges (zendingen van) klanten aangedragen waarvoor Hüttges de inklaring heeft verzorgd.
2.5.
Voor deze werkzaamheden heeft Hüttges [eiseres01] gefactureerd.
2.6.
Op 22 februari 2021 stuurt [eiseres01] aan Hüttges een e-mail over de betaaltermijn die vermeld staat op één van de facturen van Hüttges. In deze e-mail staat, onder meer, het volgende vermeld:
“Our payment terms as per the quote sent is “payable within 21 days invoice date”, but on your invoice says “invoice due immediately”.”
2.7.
Partijen hebben ook met elkaar gecorrespondeerd over het onbetaald blijven van de facturen van Hüttges. Zo heeft [eiseres01] op 14 mei 2021 aan Hüttges een e-mail gestuurd waarin, onder meer, het volgende staat vermeld:
“We are doing all the efforts to pay the amount, inclusive we are managing a credit line with our bank to arrange the amount necessary.”
2.8.
Verder heeft [eiseres01] op 25 mei 2021 aan Hüttges een e-mail gestuurd waarin, onder meer, het volgende staat vermeld:
“As we said before we are doing everything to arrange the amount necessary to pay. There's no need to be upset because we will comply with the payment.
Regarding the threats its even more unnecessary, if you take into account the fact that [eiseres01] does not appear in the contracts—that where signed by the clients...
Please don’t take unnecessary measures that will not help in this process.”

3..Het geschil

3.1.
Hüttges heeft in de verstekprocedure gevorderd - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres01] veroordeelt om aan Hüttges € 166.027,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente tot en met 13 januari 2022 begroot op € 9.904,59, en met de (resterende) incassokosten groot € 14.676,55, de wettelijke handelsrente zijnde 8,00 procent over de restanthoofdsom van € 166.027,00 vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, en de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis. Ook is afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 53 Brussel I bis-Vo gevorderd.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Hüttges integraal toegewezen en is [eiseres01] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Hüttges tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 7.610,33, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaande veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.3.
[eiseres01] concludeert in verzet om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis van 7 december 2022 onder zaak-/rolnummer: C/10/637973 / HA ZA 22-392 bij verstek gewezen tussen [eiseres01] als gedaagde en Hüttges als eiseres, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
Primair: [eiseres01] te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordelingen en de vorderingen van Hüttges af te wijzen;
Subsidiair: [eiseres01] te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordelingen en de vorderingen van Hüttges af te wijzen, met uitsluiting van de vergoeding van € 22.543,25 indien en voor zover Hüttges de in productie 5, tabel G e.v. genoemde documenten overlegt en deze het voormelde bedrag ondersteunen;
In alle gevallen: Hüttges te veroordelen in de kosten van deze verzetprocedure en de kosten voortvloeiende uit de veroordeling bij verstek, een ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder voor zover relevant ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiseres01] met Hüttges een overeenkomst heeft gesloten uit hoofde waarvan [eiseres01] gehouden is de facturen van Hüttges te betalen.
4.2.
Deze zaak is een internationale handelszaak waarop de Brussel I bis-Vo van toepassing is. De rechtbank is op grond van artikel 26 Brussel I bis-Vo internationaal bevoegd om over het geschil tussen partijen te beslissen en dit staat ook niet ter discussie.
4.3.
De rechtbank heeft geconstateerd en ter zitting besproken dat het verzet is ingesteld op naam van [bedrijf01] terwijl het verstekvonnis is gewezen tegen [eiseres01] Bij akte overlegging producties is als uittreksel uit het Portugese handelsregister over de partij die in verzet komt ook alleen een uittreksel met betrekking tot [eiseres01] overlegd. Ter mondelinge behandeling is door de advocaten van [eiseres01] verklaard dat [bedrijf01] en [eiseres01] dezelfde vennootschap is en dat de partij die in verzet komt dezelfde is als die waartegen het verstekvonnis is gewezen en die in het Portugese handelsregister genoemd is, namelijk [eiseres01] De toevoeging ‘Cargo’ is mogelijk afkomstig van de handelsnaam, aldus de advocaten van [eiseres01] . De rechtbank concludeert dat de toevoeging ‘Cargo’ in de verzetdagvaarding op een vergissing berust en dat het verzet is ingesteld door [eiseres01]
4.4.
Het verzet is tijdig ingesteld en dat staat tussen partijen ook niet ter discussie.
4.5.
De vorderingen van Hüttges zijn contractueel van aard. Hüttges stelt dat een rechtskeuze voor Nederlands recht is gedaan en onderbouwt dit met stukken. [eiseres01] betwist niet dat in de door Hüttges ingeroepen overeenkomst een dergelijke rechtskeuze is gedaan. De ingestelde vordering op contractuele grondslag moet ingevolge de toepasselijke Rome I Vo worden beoordeeld onder toepassing van het Nederlandse recht. Bovendien is ter mondelinge behandeling gebleken dat partijen het erover eens zijn dat op het onderhavige geschil Nederlands recht van toepassing is.
4.6.
Hüttges stelt in opdracht van [eiseres01] werkzaamheden te hebben verricht en dat [eiseres01] de daarvoor verzonden facturen tot een bedrag van € 166.027,00 onbetaald laat.
4.7.
[eiseres01] betwist de vordering van Hüttges. Zij voert primair aan dat Hüttges niet met [eiseres01] , maar steeds met de individuele importeurs van de goederen – waaronder bijvoorbeeld Baráti Árak Kft – een overeenkomst heeft gesloten tot het verrichten van douanewerkzaamheden (hierna: de Fenex-machtiging(en)). [eiseres01] fungeerde louter als tussenpersoon en is gelet op de tussen Hüttges en de importeurs gesloten Fenex-machtiging(en) niet verplicht om zelf de onbetaalde facturen van Hüttges te voldoen. Zij heeft de facturen van Hüttges altijd één op één doorgestuurd aan de importeur(s) en zelf nooit enige betaling van Baráti Árak Kft ontvangen.
4.8.
Onderzocht moet worden of [eiseres01] bij het sluiten van de overeenkomst in eigen naam – en dus als contractspartij – heeft opgetreden, of als vertegenwoordiger van een ander – waarbij die ander dus als contractspartij moet worden aangemerkt. Dit hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
4.9.
De rechtbank concludeert op grond van de overlegde stukken dat [eiseres01] de overeenkomst voor het verrichten van de douanewerkzaamheden in eigen naam – en dus als contractspartij – met Hüttges heeft gesloten.
De rechtbank acht de correspondentie rondom de totstandkoming en uitvoering van de overeenkomst, en de manier waarop gefactureerd werd met name van belang. [eiseres01] heeft Hüttges uitgenodigd tot het doen van een aanbod en tot het starten van een
“new partnership”omdat zij over
“a huge volume of customs clearance in RTM”beschikte. Nergens wordt door [eiseres01] vermeld dat zij optreedt als vertegenwoordiger van een andere partij. Ook stuurt [eiseres01] vervolgens steeds zelf de individuele opdrachten door aan Hüttges, waarop Hüttges de douanewerkzaamheden verricht. Hüttges heeft de facturen voor de werkzaamheden op naam van [eiseres01] gezet. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres01] hierover heeft geklaagd bij Hüttges. Bovendien heeft [eiseres01] gevraagd om “
our payment terms” correct toe te passen op de facturen en heeft zij duidelijke betalingstoezeggingen gedaan aan Hüttges over de openstaande facturen (zie onder r.o. 2.7). Verder heeft [eiseres01] stukken uit haar eigen administratie overlegd, zoals een overzicht genaamd “
Resultado Detalhado do Processo” d.d. 26 mei 2021 in productie 4. Hieruit volgt onder meer dat Hüttges wordt aangeduid als subcontractor/ onderexpediteur/hulppersoon (zie “
subcontrato”) en dat [eiseres01] een winstmarge bovenop de kosten van Hüttges aan de importeur in rekening brengt (zie “
margem bruta”). Ook dit onderstreept dat [eiseres01] zich als opdrachtgever en dus debiteur van Hüttges heeft gedragen.
Kortom, deze omstandigheden wijzen erop dat partijen van een rechtstreekse overeenkomst tussen hen beiden en een eigen betalingsverplichting van [eiseres01] jegens Hüttges zijn uitgegaan.
4.10.
Hieraan doet niet af dat [eiseres01] zichzelf louter als doorgeefluik beschouwde die (uiteindelijk) niet zelf de kosten van Hüttges zou moeten dragen. Zolang een daartoe strekkende afspraak niet met Hüttges was gemaakt en [eiseres01] ook niet uit de verklaringen en gedragingen van Hüttges kon afleiden dat Hüttges eenzelfde begrip van de situatie had als zij, mocht [eiseres01] niet veronderstellen dat zij niet aan Hüttges hoefde te betalen als de importeurs niet aan [eiseres01] betaalden.
4.11.
[eiseres01] betoogt nog dat - wat er ook zij van haar afspraken met Hüttges - Hüttges (ook) rechtstreeks met de importeurs contracteerde.
Tussen partijen staat inderdaad vast dat Hüttges onder gebruikmaking van een (door de Fenex opgestelde standaard) “machtiging om op te treden als directe vertegenwoordiger” de douanewerkzaamheden heeft verricht voor de door [eiseres01] aangedragen importeurs. Hüttges heeft ter zitting toegelicht dat het gebruik van dergelijke machtigingen/formulieren in Nederland een standaard werkwijze is om de risico’s van het doen van aangiften ten invoer op naam en/of ten behoeve van vele, vaak niet persoonlijk bekende importeurs in te perken. Met name kan de douane / de fiscus zich bij vragen over de goederen al dan niet in het kader van naheffingen dan richten tot de achterban van de partij die aangifte ten invoer heeft gedaan, aldus Hüttges. Dat op die wijze ‘rugdekking’ wordt gezocht is volgens Hüttges een administratieve handeling in de uitvoering van de overeenkomst tussen [eiseres01] en Hüttges, en geen rechtsverhouding die in de plaats komt van de rechtsverhouding met [eiseres01] .
Deze uitleg van Hüttges strookt op hoofdlijnen met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is over de branchegebruiken. Ter zitting is nagevraagd en vastgesteld dat de kosten en rechten met betrekking tot de diverse zendingen door de autoriteiten aan Hüttges in rekening zijn gebracht en niet aan de partijen waarvan Hüttges een Fenex-machtiging heeft ontvangen om op te treden als directe vertegenwoordiger. Dat Hüttges rechtstreeks (ook) aan de importeurs facturen heeft gezonden of van hen betalingen heeft ontvangen, is hoogstens gesuggereerd door [eiseres01] maar niet onderbouwd of aannemelijk geworden.
Ddat OT&T niet op deze machtiging(en) wordt genoemd, is niet van belang voor de vraag of tussen [eiseres01] en Hüttges een overeenkomst tot stand is gekomen die een betalingsverplichting meebrengt.
4.12.
[eiseres01] heeft haar stelling dat zij louter als ‘doorgeefluik’ fungeerde onvoldoende onderbouwd en de stukken die op het tegendeel wijzen – waaronder die hierboven zijn besproken – niet voldoende concreet betwist. Dat [eiseres01] nooit enige betaling van de importeur Baráti Árak Kft heeft ontvangen, zoals zij heeft aangevoerd, is op zichzelf niet relevant. Immers, ter zitting heeft [eiseres01] bevestigd dat Baráti Árak Kft één van meerdere importeurs is. Het is niet bekend of [eiseres01] van andere importeurs wel betaling heeft ontvangen.
4.13.
Voor zover [eiseres01] als verweer heeft aangevoerd dat de persoon die destijds bij [eiseres01] werkzaam was, [naam01] en/of [naam02] , niet bevoegd was om namens [eiseres01] enige toezeggingen te doen, slaagt dit verweer evenmin. Zoals [eiseres01] zelf aangeeft is [naam03] wel bevoegd. Hüttges heeft ter zitting verklaard dat [naam03] op de hoogte was van de gemaakte afspraken en toezeggingen en heeft ter onderbouwing hiervan e-mails overlegd waarin door hem betalingstoezeggingen worden gedaan over de openstaande facturen. Dat [naam03] inderdaad op de hoogte was is vervolgens niet door [eiseres01] tegengesproken.
4.14.
Geconcludeerd kan worden dat [eiseres01] de overeenkomst in eigen naam – en dus als contractspartij – heeft gesloten en daarom voor de door Hüttges verrichte werkzaamheden moet betalen.
4.15.
Subsidiair voert [eiseres01] aan dat zij enkel de ‘service fees’ van de facturen hoeft te voldoen ad € 22.543,25, maar niet de ‘import duties’, ‘consumption duties’, ‘demurrage’, ‘transport costs’ en overige invoerrechten ad € 138.237,30. In dat geval is ook slechts rente verschuldigd over het toegewezen deel en kan Hüttges maximaal het bedrag conform het Besluit normering buitengerechtelijke kosten vorderen, te weten € 2.775,- in plaats van € 14.676,55.
4.16.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt. Nu vaststaat dat [eiseres01] de overeenkomst met Hüttges in eigen naam heeft gesloten, valt, op basis van hetgeen [eiseres01] heeft aangedragen, niet in te zien waarom [eiseres01] sommige betaalposten niet hoeft te voldoen. Nergens blijkt uit dat Hüttges het debiteurenrisico ten aanzien van deze posten op zich heeft genomen. Als [eiseres01] meende dat zij niet gefactureerd wenste te worden voor deze posten, dan had zij dit bovendien tijdig bij Hüttges moeten aangeven, hetgeen zij niet heeft gedaan. Zoals eerder vermeld, is ter zitting vastgesteld dat de autoriteiten de aan [eiseres01] doorbelaste kosten aan Hüttges en niet aan de importeurs hebben belast. De verweren die inhouden dat [eiseres01] niet kan nagaan of alle posten van alle facturen wel kloppen, passeert de rechtbank als laattijdig en onvoldoende gemotiveerd. Dat die verweren destijds, in 2021, niet zijn gevoerd toen deze nog goed konden worden onderzocht en overleg met de importeurs nog eenvoudig was, blijft voor rekening van [eiseres01] .
4.17.
[eiseres01] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van het gehele gevorderde bedrag van € 166.027,00.
4.18.
Daarnaast wordt door Hüttges een bedrag van € 14.676,55 voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Hüttges verwijst hiervoor naar artikel 16.2 van de algemene voorwaarden. In dit artikel wordt het volgende vermeld:
“The Freight Forwarder shall be entitled to charge to the Client extrajudicial and judicial costs for collection of the claim. The extrajudicial collection costs are owed as from the time at which the Client is in default and these amount to 10% of the claim, with a minimum of € 100.00.”
[eiseres01] betwist dat deze voorwaarden zijn overeengekomen nu uit geen van de stukken blijkt dat [eiseres01] deze voorwaarden heeft aanvaard.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt. De toepasselijkheid van algemene voorwaarden kan in een internationaal geval als dit in ieder geval worden aangenomen als de gebruiker deze toepasselijkheid voorstelt onder de toezending van de voorwaarden en de wederpartij dit aanbod aanvaardt. Onder aanvaarding valt ook het geval dat de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt met de toepasselijkheid van de voorwaarden in te stemmen. Doordat [eiseres01] na ontvangst van de tarieven en de algemene voorwaarden van Hüttges (zie r.o. 2.3) over is gegaan tot het versturen van de opdrachten aan Hüttges (zie r.o. 2.4) en gesteld noch gebleken is dat [eiseres01] de toepasselijkheid van deze voorwaarden op enig moment heeft tegengesproken – ook niet na ontvangst van de facturen waarop hiernaar wordt verwezen – mocht Hüttges deze gedragingen opvatten als een (stilzwijgende) aanvaarding van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden op de overeenkomst.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een buitensporig hoog bedrag.
De vordering van € 14.676,55 voor buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook, als overeengekomen en niet buitensporig, worden toegewezen.
4.19.
Gelet op het voorgaande zal het verstekvonnis van 7 december 2022 onder zaak-/rolnummer: C/10/637973 / HA ZA 22-392 worden bekrachtigd.
4.20.
[eiseres01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hüttges worden begroot op € 1.880,00 voor salaris advocaat (1,5 punt × tarief V).
Deze veroordeling zal worden vermeerderd met rente en uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard nu dit in de inleidende dagvaarding door Hüttges is gevorderd.
4.21.
Het ter mondelinge behandeling door Hüttges verzochte certificaat zoals bedoeld in artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken zal aan dit vonnis worden gehecht
.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het verstekvonnis van 7 december 2022 tussen partijen gewezen onder zaak-/rolnummer: C/10/637973 / HA ZA 22-392,
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten in de verzetprocedure die aan de kant van Hüttges worden begroot op € 1.180,00,
5.3.
bepaalt dat over deze proceskosten de wettelijke rente bedoeld in artikel 119 BW zal zijn verschuldigd vanaf veertien dagen na dit vonnis,
5.4.
wijst het verzoek tot verstrekking van een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken toe,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
3597/1885