ECLI:NL:RBROT:2023:7004

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
10/090235-23 / TUL VV: 18/094588-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en voor bedreiging tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook voor bedreiging. De feiten vonden plaats op 31 maart 2023 te Rotterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een schietincident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte een vuurwapen, een revolver kaliber .22lr, voorhanden hebben gehad en dat de verdachte de slachtoffers heeft bedreigd door met het wapen in hun richting te schieten. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van het wapen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en het recidiveverleden van de verdachte. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd binnen de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/090235-23
Parketnummer vordering TUL VV: 18/094588-20
Datum uitspraak: 25 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de P.I. [naam P.I.] , HvB,
raadsman mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 18/094588-20.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verdachte wist niet dat er een wapen onder de bank lag en niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het wapen op enig moment op 31 maart 2023 heeft vastgehouden en er de aangevers mee heeft bedreigd. Hierbij is relevant dat de verklaring van aangevers onbetrouwbaar is en dat uit het schotrestenonderzoek niet blijkt van enige betrokkenheid van de verdachte bij het afschieten van een wapen.
4.1.2.
Beoordeling
Aangifte
Op 2 april 2023 heeft [naam slachtoffer 1] aangifte gedaan en verklaard dat hij op 31 maart 2023 samen met zijn vriend [naam slachtoffer 2] naar een adres aan de [straatnaam] te Rotterdam is gereden. Daar zou [naam slachtoffer 2] een fles drank gaan verkopen. Toen zij aankwamen op de [straatnaam] kwamen er twee mannen naar hen toe. De ene man was een blanke man, mogelijk Turks, rond 28 jaar oud en ongeveer 1.70 m lang, met een normaal postuur, een tatoeage van een diamant in zijn nek, lichte haarkleur en een klein baardje van een paar dagen (hierna: man 1). De andere man was een donkere man, rond de 26 jaar oud, minstens 1.90 m lang, slank postuur en hij droeg een blauwe Feyenoordbroek (hierna: man 2). Man 1 is op enig moment een portiek in gegaan om geld te halen. Toen hij terug kwam pakte hij een revolver uit zijn kleding en wees hij met het wapen in de richting van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn hierop weggerend. Toen [naam slachtoffer 1] richting de auto liep zag hij man 1 op de vierde verdieping van de flat staan. Hij had het wapen in zijn hand en richtte het wapen op [naam slachtoffer 1] . Man 1 heeft vervolgens één keer op [naam slachtoffer 1] geschoten. [naam slachtoffer 1] verklaarde dat hij doodsbang was en vreesde voor zijn leven.
Verklaring melder [naam slachtoffer 2] aan politie
[naam slachtoffer 2] heeft geen aangifte willen doen, maar hij is wel de melder van het incident geweest. Toen de politie ter plaatse kwam heeft hij -kort gezegd- het volgende verklaard. Hij heeft bier afgeleverd aan twee jongens in het portiek van [straatnaam] 1. Aan een Turks uitziende jongen van ongeveer 25 jaar en een Surinaamse man. Toen de Turks uitziende man naar boven ging om geld te halen, schoot hij vanaf de bovenste of derde verdieping drie keer op hem.
Aanhouding verdachten
Op 31 maart 2023, omstreeks 22:20 uur vernamen verbalisanten dat een schietincident had plaatsgevonden aan de [straatnaam] te Rotterdam. Ter plaatse spraken de verbalisanten met [naam slachtoffer 2] die hen de plek aanwees, op de vierde verdieping ter hoogte van nummer [huisnummer B] , vanwaar hij zou zijn beschoten. Korte tijd later zagen verbalisanten dat er twee mannen, die voldeden aan het gegeven signalement, vanuit de Schuddebeursstraat [huisnummer B] richting [adres 2] liepen. Verbalisanten verloren de mannen even uit zicht maar het vermoeden bestond dat zij de woning met nummer [huisnummer A] waren binnengegaan. Daarnaast deelde de meldkamer mee dat de bewoner van [huisnummer B] enige tijd geleden was overleden en dat de overleden persoon was aangetroffen door de bewoner van nummer [huisnummer A] . Daarop hebben de verbalisanten de woning aan de [adres 2] betreden en daar troffen ze op een rode bank een blanke man aan (de verdachte) en een donkere man met een blauwkleurige broek, voorzien van een Feyenoord logo (de medeverdachte). Eén van de verbalisanten herkent deze mannen als de mannen die eerder die avond uit de woning met nummer [huisnummer B] kwamen.
Aantreffen vuurwapen
Later tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] werd onder diezelfde rode bank een zwart vuurwapen aangetroffen.
Het aangetroffen vuurwapen is een revolver kaliber .22lr van het merk BBM, model Olympic 38. Het was geladen en in de kamer van het wapen werden 7 kogelpatronen en
1 huls aangetroffen. De munitie was van het kaliber .22lr.
Nadat de patronen uit de rol waren verwijderd, was te zien dat een patroon was afgevuurd.
Bevindingen na forensisch onderzoek
Het vuurwapen is onderzocht en bemonsterd op humane biologische sporen. Onderzoek naar de sporen voorzien van SIN-nummer [SIN-nummer 1] (afkomstig van de trekker, haan, kolf, trommel, -as en ontgrendelpal) en SIN-nummer [SIN-nummer 2] (afkomstig van de loop) hebben geleid tot het aantreffen van het DNA van de verdachte (relatief grote hoeveelheid) en de medeverdachte (relatief kleine hoeveelheid).
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat de twee mannen op 31 maart 2023 lachgas kwamen brengen. Ten aanzien van het schietincident en het aangetroffen DNA op het vuurwapen, verklaart de verdachte dat het wapen niet aan hem toebehoort, maar dat hij het wapen op een eerder moment een keer heeft vastgehouden. Verder beroept hij zich op zijn zwijgrecht.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte en de medeverdachte de twee personen zijn aan wie [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] op 31 maart 2023 lachgas wilden verkopen. Dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben verklaard dat zij drank kwamen verkopen acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de verklaringen van de verdachte en medeverdachte ter zitting en gelet op het feit dat er lachgas is aangetroffen in de woning waar de verdachten zijn aangehouden. Anders dan de verdediging meent, is dit geen reden om aan de betrouwbaarheid van de gehele verklaringen van aangevers te twijfelen, immers de verklaringen zijn voor het overige consistent en komen op grote lijnen elkaar overeen.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de verdachte en medeverdachte vanuit woning [huisnummer B] , door [naam slachtoffer 2] aangewezen als de plek van waaruit hij zou zijn beschoten, naar woning [huisnummer A] zijn gegaan, alwaar zij zijn aangehouden. Onder de bank, waarop de verdachte en de medeverdachte voorafgaand aan hun aanhouding zaten, is een vuurwapen aangetroffen. Op dit vuurwapen wordt zowel het DNA van de verdachte als het DNA van de medeverdachte aangetroffen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte het wapen aanwezig hebben gehad en dat zij ook over dat wapen hebben kunnen beschikken. De verklaring van de verdachte dat hij het wapen op een eerder moment heeft vastgehouden, acht de rechtbank gelet op het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig. Dit temeer nu de verdachte niet heeft gespecificeerd wanneer dit dan geweest zou zijn en onder welke omstandigheden.
Tot slot geldt dat kan worden vastgesteld dat het de verdachte -en niet die medeverdachte- is geweest die heeft geschoten. Deze vaststelling volgt uit de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , die beiden verklaren dat de blanke man - en niet de donkere man - op hen heeft geschoten en uit het feit dat er DNA van de verdachte op het wapen is aangetroffen. Dat uit de bevindingen van het schotrestenonderzoek niet blijkt dat de verdachte betrokken was bij een schiethandeling, maakt dit niet anders. Immers, de bevindingen uit het onderzoek geven ook geen contra-indicatie voor de vaststelling dat de verdachte geschoten heeft.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde in vereniging voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 31 maart 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver, nl een omgebouwde revolver van het merk BBM, model Olympic, kaliber .22 LR en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
2
hij op 31 maart 2023 te Rotterdam, [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen in de richting van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] één of meer
kogel(s)af te vuren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in
cursief
verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad en daarmee de slachtoffers bedreigd door op hen te schieten. Dit moet voor de slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest.
Met vuurwapens worden ernstige delicten gepleegd. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met name in de grote steden begint een steeds groter probleem te worden. Het aantal schietincidenten met soms dodelijke afloop neemt nog steeds toe. Reden waarom tegen het bezit van vuurwapens hard behoort te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank de door de officier van justitie
gevorderde gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een gevangenisstraf van kortere duur, zoals door de verdediging bepleit, doet volgens de rechtbank geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede gezien het recidiveverleden van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 januari 2021 van de politierechter in Assen is de verdachte ter zake van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, diefstallen en vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 2 februari 2021.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft betoogd de vordering af te wijzen.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van de bij vonnis van 19 januari 2021 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen met parketnummer 18/094588-20 aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mr. S.M. den Hollander en mr. L.R. Bhalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver, nl een omgebouwde revolver van het merk BBM, model Olympic, kaliber .22 LR en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans (een) vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van en/of op die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] te richten en/of vervolgens) één of meer kogels op die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] af te vuren.