ECLI:NL:RBROT:2023:7000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/639
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats en de gevolgen voor derde-partijen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2023, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, staat de toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats centraal. Eiser, die lijdt aan het syndroom van Down, had een aanvraag ingediend voor een gereserveerde parkeerplaats bij zijn woning. Het college had aanvankelijk besloten om de parkeerplaats te verwijderen, wat leidde tot bezwaar van derde-partijen die zich tegen de toekenning verzetten. Tijdens de beroepsprocedure heeft het college zijn besluit herzien en de parkeerplaats alsnog aan eiser toegekend, wat voor de derde-partijen nadelige gevolgen had.

De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevolgen van de beleidsregel voor eiser onevenredig nadelig zijn, gezien zijn medische situatie. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het eerdere besluit niet-ontvankelijk, maar bevestigt de toekenning van de parkeerplaats aan eiser. De derde-partijen, die bezwaar maakten tegen de toekenning, worden in hun beroep ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de parkeerdruk in de omgeving redelijk is en dat de belangen van eiser zwaarder wegen dan die van de omwonenden. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van eiser en bepaalt dat het griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.E. Korteweg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht,

verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Aan het beroep nemen verder deel:
[naam persoon 1],
[naam persoon 2],
[naam persoon 3], en
[naam persoon 4], allen uit Dordrecht,
de derde-partijen.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser en de derde-partijen tegen (de verwijdering van) een gehandicaptenparkeerplaats.
Met het primaire besluit van 4 augustus 2021 heeft verweerder besloten dat op de [straatnaam] , ter hoogte van huisnummer [huisnummer A] , een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats voor eiser wordt gerealiseerd. [1]
Met het bestreden besluit I van 30 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van de derde-partijen gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald is dat de gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats wordt verwijderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De derde-partijen hebben op 10 augustus 2022 schriftelijk gereageerd.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2022 op zitting behandeld. Verschenen zijn: eiser, bijgestaan door mr. L.F. Buis, [naam persoon 5] (eisers broer), eisers ouders, [naam persoon 6] (begeleider), en namens verweerder [naam gemachtigde] en [naam persoon 7] . De derde-partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen een medische herkeuring te laten uitvoeren.
Op 23 februari 2023 heeft verweerder medische stukken ingediend, te weten een advies van Argonaut van 4 januari 2023, een aanvullende vraagstelling en een beantwoording door Argonaut van die aanvullende vraag op 3 februari 2023. Verweerder heeft verzocht deze stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb toe te voegen aan het dossier.
Bij beslissing van 9 maart 2023 heeft de rechtbank dit verzoek, kort gezegd, toegewezen en bepaald dat de derde-partijen zelf de medische stukken niet mogen inzien, maar dat een eventuele gemachtigde (die arts of advocaat is) deze stukken wel mag inzien en verplicht is tot geheimhouding tegenover de derde-partijen. [2]
Met het bestreden besluit II van 9 mei 2023 heeft verweerder het bestreden besluit I herroepen, het bezwaar van de derde-partijen alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat eiser op grond van nieuwe feiten en omstandigheden in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerplaats. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het bestreden besluit II. Eiser en de derde-partijen hebben daarvan gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens met instemming van partijen het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser lijdt aan het syndroom van Down en is in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats voor zijn woning aan de [straatnaam] [huisnummer A] in Dordrecht. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.2.
[naam persoon 1] heeft namens enkele bewoners van de [straatnaam] (waarvan enkelen nu in beroep de derde-partijen zijn) tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De bewoners zijn het niet eens met de realisering van de gehandicaptenparkeerplaats, omdat eiser volgens hen kan lopen, rennen en fietsen. De bewoners hebben aangevoerd dat zij ook weleens een stuk moeten lopen om thuis te komen en dat sommige bewoners kleine kinderen of baby’s moeten sjouwen. Er is verder sprake van een slechte parkeervoorziening in de wijk, en de vader van eiser is de gehele dag van huis voor zijn werk, waardoor de parkeerplaats onnodig wordt gereserveerd.
1.3.
Aan het bestreden besluit I heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor worden gesteld in artikel 5 van de Beleidsregel met betrekking tot de aanwijzing en aanleg van gehandicaptenparkeerplaatsen (de beleidsregel). Er is namelijk niet gebleken dat de chauffeur van eiser dusdanig slecht ter been is als bedoeld is in artikel 5, tweede lid, van de beleidsregel. Eiser is in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te laten verrichten door een onafhankelijk arts. Nu eiser daar geen gebruik van heeft gemaakt, is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder toch had moeten overgaan tot het toekennen van een gehandicaptenparkeerplaats.
1.4.
Aan het bestreden besluit II heeft verweerder ten grondslag gelegd dat weliswaar nog steeds niet is voldaan aan de voorwaarden 1 en 3 tot en met 7 van artikel 5 van de beleidsregel, zodat eiser geen recht zou hebben op een gehandicaptenparkeerplaats, maar dat de gevolgen van het handelen overeenkomstig de beleidsregel voor eiser wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn, zoals bepaald in artikel 4:84 van de Awb, Verweerder verwijst daarvoor naar de medische rapportage van 4 januari 2023.
Het beroep van eiser en de zienswijze van de derde-partijen (tegen het bestreden besluit II)
2. In reactie op het bestreden besluit II heeft eiser aangegeven zich in dat besluit te kunnen vinden. De derde-partijen voeren aan dat hen geen nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn die aanleiding geven hun standpunt te herzien. Zij zijn nog steeds van mening dat de noodzaak en frequentie van een gehandicaptenparkeerplaats niet opweegt tegen het grotere belang van voldoende openbare parkeerplekken. De parkeerplaats is gelet op het woon-/werkverkeer van de vader van eiser het grootste gedeelte van de dag leeg. Eiser kan bovendien van en naar de taxibus lopen die voor de deur of aan de overkant van de straat stopt. De derde-partijen geven verweerder mee in overweging te nemen om een onderbord te plaatsen met de mededeling dat de parkeerplaats als gehandicaptenparkeerplaats fungeert tussen 18:00 uur en 07:00 uur, omdat de parkeerplaats overdag nauwelijks wordt gebruikt.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder met het bestreden besluit II opnieuw op het bezwaar heeft beslist, waarbij het bestreden besluit I is herroepen. Gesteld noch gebleken is dat eiser een belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit I. Het beroep tegen dat besluit wordt niet-ontvankelijk verklaard en daarmee verder niet inhoudelijk beoordeeld.
3.2.
Voor wat betreft het bestreden besluit II overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op wat in de eerste zin van rechtsoverweging 3.1 is overwogen, volgt uit artikel 6:19 van de Awb [3] dat het bestreden besluit II dus onderwerp van dit geding is. Omdat dit besluit een nadelige wijziging voor de derde-partijen betreft, is voor hen van rechtswege een beroep tegen dat besluit ontstaan. [4] De derde-partijen hebben hun zienswijze tegen het bestreden besluit kenbaar gemaakt, [5] en daarop zal de rechtbank hierna ingaan.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevolgen van het handelen overeenkomstig de beleidsregel voor eiser wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn. Uit het nader door Argonaut uitgevoerde medische onderzoek, waarvan op 4 januari 2023 een rapportage is opgemaakt en waarop op 3 februari 2023 een nadere toelichting is gegeven, blijkt dat eiser gezien zijn medische situatie op goede dagen (onder begeleiding) een afstand van 100 meter kan overbruggen, maar dat hij op mindere momenten, bij overbelasting of klachten, niet meer dan tien meter kan lopen. De stelling van de derde-partijen, dat de parkeerplek het grootste gedeelte van de dag leeg staat, kan niet leiden tot een andere conclusie. Verweerder kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de aanvullende medische informatie aanleiding geeft om af te wijken van de beleidsregel en alsnog de gehandicaptenparkeerplaats toe te kennen aan eiser, gelet op de begeleiding en hulp die nodig is bij het betreden en verlaten van de auto. Verweerder heeft hierbij in redelijkheid het belang van eiser mogen laten prevaleren boven het belang van omwonenden om te beschikken over voldoende openbare parkeerplekken. De rechtbank overweegt daarbij dat de parkeerdruk in de nabije omgeving volgens de derde partijen in hun aanvullend beroepschrift van 10 augustus 2022 als “redelijk” is aan te merken. Daarom zal de rechtbank het van rechtswege ontstane beroep van de derde-partijen ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

Het beroep tegen het bestreden besluit I
4. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat verweerder pas na de zitting het bestreden besluit heeft herroepen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [6] als volgt vast. Voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand door een derde kent de rechtbank 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting. De waarde per punt bedraagt € 837,- en de wegingsfactor is 1. De rechtbank stelt deze kosten daarmee vast op € 1.674,-.
6. Om de reden, genoemd in rechtsoverweging 5, bepaalt de rechtbank dat verweerder ook het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. [7]
Het beroep tegen het bestreden besluit II
7. Het van rechtswege ontstane beroep van de derde-partijen tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het (van rechtswege ontstane) beroep van de derde-partijen tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante bepalingen uit wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
3. Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
(…)
Beleidsregel met betrekking tot de aanwijzing en aanleg van gehandicaptenparkeerplaatsen (gemeente Dordrecht)
Artikel 2 Aanvraag gehandicaptenparkeerplaats
1. De aanvraag voor een algemene gehandicaptenparkeerplaats wordt schriftelijk ingediend bij het college.
2. De aanvraag voor een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats wordt op een door het college beschikbaar te stellen elektronisch of schriftelijk formulier ingediend.
3. De aanvrager is verplicht bij de aanvraag of als gevolg van een (her)onderzoek de gevraagde bescheiden te overleggen.
4. Het college beslist binnen acht weken op een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats.
Artikel 3 Aanwijzing gehandicaptenparkeerplaats
1. Het college kan krachtens een verkeersbesluit, zoals bedoeld in artikel 12 van het BABW en met inachtneming van de artikelen 21 tot en met 30 van het BABW, artikel 2 van de Wegenverkeerswet en de bepalingen van de AWB op eigen initiatief of op een daartoe strekkend verzoek een gehandicaptenparkeerplaats aanwijzen.
2. Algemene gehandicaptenparkeerplaatsen worden doorgaans aangewezen bij openbare voorzieningen die veel publiek trekken, zoals winkelcentra, ziekenhuizen, musea, schouwburgen, stadskantoor, bibliotheken en andere openbare instellingen die regelmatig worden bezocht door gehandicapten. Ze worden zo dicht mogelijk bij de voorziening waarvoor ze zijn bestemd, aangelegd met zo weinig mogelijk obstakels op de weg naar deze voorziening.
3. Gereserveerde gehandicaptenparkeerplaatsen worden aangewezen binnen een loopafstand van 100 meter van het woonadres of het werkadres van de aanvrager.
Artikel 5 Beoordeling aanvraag gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats passagier
1. De aanvrager heeft de beschikking over een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier.
2. De chauffeur is dusdanig slecht ter been dat het voor hem niet mogelijk is om de aanvrager hulp te bieden bij de verplaatsing over een afstand van 100 meter.
3. De aanvrager kan uit veiligheidsoverwegingen niet alleen worden gelaten.
4. De aanvraag heeft betrekking op een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats bij het woonadres.
5. De aanvrager heeft niet de beschikking over parkeergelegenheid op eigen terrein (poet).
6. De mogelijkheid tot aanleg van een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats is aanwezig binnen een
loopafstand van 100 meter van het woonadres.
7. De aanwijzing van een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats mag niet leiden tot:
1. een verkeersonveilige situatie;
2. belemmering van de doorstroming van het overige verkeer;
3. onevenredige belasting van de omvang van het areaal betaald parkeerplaatsen;
4. onevenredige belasting van de parkeermogelijkheden voor houders van parkeervergunningen.

Voetnoten

1.Dit besluit is gepubliceerd in het Gemeenteblad [jaar] , nr. [nummer] .
3.Algemene wet bestuursrecht
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3508, vanaf 3.1.
5.Zie hiervoor rechtsoverweging 2.
6.Besluit proceskosten bestuursrecht
7.Met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb.