ECLI:NL:RBROT:2023:6949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/661889 / KG ZA 23-639
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van alimentatiebeschikking in executiegeschil

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen twee partijen die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw, eiseres in conventie, heeft de rechtbank verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van 1 mei 2023 te schorsen. Deze beschikking betrof de nihilstelling van de partner- en kinderalimentatie die de man aan de vrouw verschuldigd was. De man had eerder een verzoek tot nihilstelling ingediend, dat door de rechtbank was toegewezen, maar de vrouw was van mening dat deze beslissing onterecht was en dat zij de alimentatie nodig had voor haar levensonderhoud en de verzorging van hun minderjarige zoon.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar het spoedeisend belang van de vrouw en de man. De vrouw heeft aangevoerd dat zij de ontvangen alimentatie heeft gebruikt voor de kosten van opvoeding en haar eigen levensonderhoud, en dat zij niet in staat is om het bedrag van € 21.433,30 dat de man terugvordert, terug te betalen. De man daarentegen heeft gesteld dat hij de alimentatie heeft betaald uit een lening en dat hij deze kosten moet terugvorderen om financiële problemen te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van de beschikking van 1 mei 2023 geschorst voor zover deze betrekking heeft op de nihilstelling van de alimentatie over de periode van 1 augustus 2022 tot 1 mei 2023. De vordering van de man in reconventie tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661889 / KG ZA 23-639
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2023
in de zaak van
[persoon01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland te Spijkenisse,
tegen
[persoon02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven.
Partijen worden hierna [persoon01] en [persoon02] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 17 juli 2023, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie,
met producties 1 tot en met 6;
- de aanvullende productie 7 van de man;
- de aanvullende productie 9 van de vrouw.
1.2.
Op 25 juli 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn beiden met hun advocaat verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 16 februari 2006 met elkaar gehuwd. Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2006.
2.2.
De rechtbank Limburg heeft bij beschikking van 18 april 2017 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 25 april 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In het aan de beschikking gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan is bepaald dat de man aan de vrouw partner- en kinderalimentatie is verschuldigd.
2.3.
Deze rechtbank heeft naar aanleiding van een wijzigingsverzoek van de man bij beschikking van 13 november 2018 bepaald dat hij € 136,00 per maand aan partneralimentatie en € 673,00 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
2.4.
Op 10 februari 2022 heeft de vrouw een wijzigingsverzoek voor de partneralimentatie ingediend. Deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 augustus 2022 bepaald dat de man niet binnen de gestelde termijn verweer heeft gevoerd en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen, in die zin dat de man met terugwerkende kracht per
3 december 2021 € 1.369,00 per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.
2.5.
De man heeft tegen de beschikking van 1 augustus 2022 hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft hiertegen schriftelijk verweer gevoerd. De beroepsprocedure loopt nog.
2.6.
De advocaat van de vrouw heeft op 22 augustus 2022 aan de advocaat van de man bericht dat de man wordt verzocht om achterstallige partneralimentatie te voldoen. De vrouw heeft vervolgens het LBIO de opdracht gegeven om de achterstallige betaling bij de man te innen. De man heeft in dat kader op 1 februari 2023 in één keer een bedrag van € 17.032,60 aan de vrouw betaald.
2.7.
De man heeft op 27 januari 2023 een verzoek tot nihilstelling van de kinder- en
partneralimentatie met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2022 ingediend. Door de vrouw is geen verweer gevoerd. Deze rechtbank heeft het verzoek van de man bij beschikking van 1 mei 2023 toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.8.
De vrouw heeft tegen de beschikking van 1 mei 2023 hoger beroep ingesteld. Deze beroepsprocedure loopt ook nog.
2.9.
De man heeft bij brief van 27 juni 2023 terugbetaling door de vrouw van betaalde kinder- en partneralimentatie van in totaal € 21.433,30 gevorderd. In de brief is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“De rechtbank heeft beslist dat zowel de overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige als de opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2022 wordt bepaald op nihil.
Berekening terugbetaling
Partneralimentatie
• vanaf 01-08-2022 tot 01-12-2022 x € 1.369,00 = € 6.845,00
• vanaf 01-01-2023 tot 01-05-2023 x € 1.415,55 = € 7.077,75
Totaal € 13.922,75
Kinderalimentatie
• vanaf 01-08-2022 tot 01-12-2022 x € 738,50 = € 3.692,50
• vanaf 01-05-2023 tot 01-05-2023 x € 763,61 = € 3.818,05
Totaal € 7.510,55
Op dit moment heeft mijn cliënt
€ 21.433,30teveel aan alimentatie betaald.
(…)
Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, dan zal ik de deurwaarder verzoeken over te gaan tot incasso (met alle kosten van dien).”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2023 (zaaknummer/rolnummer: C/10/651787 / FA RK 23-653) met onmiddellijke ingang te schorsen voor de duur van de beroepsprocedure dan wel de man te bevelen de tenuitvoerlegging van de beschikking te staken en gestaakt te houden totdat de beschikking in beroep is gewezen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel, met een maximum van € 15.000,00, althans een beslissing in goede justitie te nemen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer.
in reconventie
3.3.
De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van het aan haar onverschuldigd betaalde bedrag van € 21.433,30, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, en de proceskosten tussen partijen te compenseren.
3.4.
De vrouw voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak. De man heeft op enig moment tijdens de zitting vraagtekens gezet bij het spoedeisend belang door aan te voeren dat de deurwaarder het niet aandurft om de beschikking van 1 mei 2023 te executeren omdat – zo begrijpt de voorzieningenrechter de stellingname van de man – er geen concreet bedrag volgt uit het dictum van de beschikking. Nog daargelaten dat de man de gestelde mededeling van de deurwaarder niet met stukken heeft onderbouwd, valt niet met zekerheid uit te sluiten dat een andere deurwaarder de executie wel aandurft.
Nu overigens alles erop duidt dat de man de beschikking wil executeren, zoals ook volgt uit de incassobrief van 27 juni 2023 aan de vrouw, is het spoedeisend belang gegeven.
Executiegeschil
4.2.
Op grond van de beschikking van 1 mei 2023 heeft de man de aan de vrouw reeds betaalde alimentatie over de periode van 1 augustus 2022 tot 1 mei 2023 teruggevorderd (zie 2.9). De vrouw vordert in deze procedure daarom schorsing van de tenuitvoerlegging van die beschikking. Het gaat hier dan ook om een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv.
4.3.
In genoemde beschikking is de beslissing tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet gemotiveerd. Tegen de beschikking is hoger beroep ingesteld. Gelet hierop geldt de maatstaf zoals (nader) uitgewerkt in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.4.
Het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan gerechtvaardigd zijn door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door haar ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van de uitspraak. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de beslissingen in de uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep tegen de uitspraak blijft hierbij buiten beschouwing, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in zijn oordeel kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een
kennelijke feitelijke of juridische misslag.
4.5.
Van een kennelijke feitelijke of juridische misslag is pas sprake wanneer het evident is dat de bestreden uitspraak op een onjuistheid berust. Dit is niet reeds het geval wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest en/of indien de bestreden uitspraak lijdt aan een motiveringsgebrek doordat de rechtbank onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar redenering. Voor een kennelijke misslag is een zo evidente of aperte vergissing in het recht of de feiten nodig, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan.
4.6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de beschikking van 1 mei 2023 om twee redenen berust op een kennelijke feitelijke of juridische misslag.
4.6.1.
De vrouw stelt dat de man in zijn verzoek tot nihilstelling van de alimentatie
niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden gelet op de reeds aanhangige beroepsprocedure tegen de beschikking van 1 augustus 2022. Omdat de rechtbank dat niet heeft gedaan, loopt er nu een beroepsprocedure tegen een beschikking die inmiddels door de rechtbank is gewijzigd, aldus de vrouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw dit standpunt onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft enkel aangevoerd dat dit ‘niet juist is’. Waarom dit zo is, heeft de vrouw niet onderbouwd. Het verzoek van de man is in de beschikking van 1 mei 2023 bovendien als onweersproken toegewezen. Niet gesteld of gebleken is dat de rechtbank de man om de door de vrouw genoemde reden ambtshalve
niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4.6.2.
De vrouw stelt daarnaast dat het zeer ongebruikelijk is om alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, zeker voor zover deze reeds is betaald. Volgens de vrouw lijkt de datum van 1 augustus 2022 bovendien een ad hoc gekozen datum. Dat het op nihil stellen van alimentatie met terugwerkende kracht zeer ongebruikelijk is, betekent niet dat - als dit wel wordt gedaan - sprake is van een kennelijke misslag. Verwezen wordt naar het hiervoor weergegeven toetsingskader waaruit onder meer volgt dat geen sprake is van een kennelijke misslag als een andere beslissing mogelijk was geweest. Dat de datum van 1 augustus 2022, zoals de vrouw stelt, willekeurig is gekozen, is feitelijk onjuist. De man had gevorderd dat de nihilstelling van de alimentatie met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2022 zou plaatsvinden. Dit is door de rechter als niet weersproken toegewezen.
4.7.
Van een kennelijke feitelijke of juridische misslag is dus niet gebleken. Ten aanzien van het antwoord op de vraag of een belangenafweging desondanks meebrengt dat de executie van de beschikking van 1 mei 2023 geschorst dient te worden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8.
In het kader van de belangenweging stelt de voorzieningenrechter voorop dat de vrouw geen verweer heeft gevoerd in de procedure die tot de beschikking van 1 mei 2023 heeft geleid. Het met terugwerkende kracht per 1 augustus 2022 toegewezen verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie man is daarom uitsluitend getoetst op onrechtmatigheid of ongegrondheid daarvan op basis van de stellingen van de man en niet op de standpunten van de vrouw.
4.9.
De vrouw heeft als belang voor de schorsing van de executie van de beschikking gemotiveerd aangevoerd dat het bedrag dat de man terugvordert ter zake de aan haar betaalde kinder- en partneralimentatie inmiddels is opgesoupeerd. Zij heeft deze alimentatiebijdragen nodig gehad om in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige zoon van partijen en in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De minderjarige zoon woont sinds 1 augustus 2022 weer bij de vrouw, hij is volop in de groei en eet daarom veel en heeft regelmatig nieuwe kleding nodig. Daarnaast kosten de sporten die hij doet veel geld. De vrouw heeft zelf inmiddels alleen nog een ziektewetuitkering en moet rondkomen van € 1231,91 per maand. Zij is daarom niet tot terugbetaling in staat. Omdat het niet gebruikelijk is om met terugwerkende kracht betaalde kinder- en partneralimentatie op nihil te stellen, heeft zij ook geen rekening gehouden en kunnen houden met een mogelijk recht op terugbetaling hiervan van de man.
4.10.
De man heeft als belang bij executie van de beschikking aangevoerd dat als het geld niet wordt terugbetaald dit mogelijk helemaal weg is en dat hij in dat geval een verhaalsprobleem heeft. Voorts voert hij als belang aan dat hij voor de betaling van de alimentatie een lening bij zijn eigen vennootschap heeft moeten aangaan en daarover nu rente moet betalen. Als de vrouw de alimentatie terugbetaalt, kan hij de lening aflossen en heeft hij deze rentekosten niet meer. Bij dit alles moet, aldus de man, ook in aanmerking worden genomen dat hij inmiddels niet meer over financiële draagkracht beschikt nu de resultaten van zijn onderneming, onder andere door de gevolgen van de oorlog in Oekraïne, onder druk staan.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Alimentatie heeft een consumptief karakter. De vrouw heeft op grond van eerdere beschikkingen rechtsgeldig aanspraak gemaakt op de alimentatie en heeft geen rekening hoeven houden met een terugbetalingsverplichting. Gelet hierop is aannemelijk dat de vrouw het merendeel van de door haar ontvangen alimentatie heeft uitgegeven en, mede gelet op haar eigen inkomenssituatie, niet tot terugbetaling hiervan in staat is. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de man dat er met name op neer komt dat hij in geval van executie van de beschikking zijn lening kan aflossen en geen rentekosten meer heeft. Dat, zoals de man stelt, op 1 februari 2023 een bedrag van € 17.032,60 als een som ineens is gestort op rekening van de vrouw en het niet voor de hand ligt dat de vrouw dat ook al helemaal heeft uitgegeven, maakt het voorgaande niet anders. Immers, het betrof betaling van achterstallige alimentatie over een langere periode en aannemelijk is dat dit is gebruikt voor achterstallige uitgaven van de vrouw.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de executie van de beschikking van 1 mei 2023 geschorst dient te worden en wel voor zover uit die beschikking volgt dat de man recht heeft op terugbetaling van de door hem betaalde alimentatie over de periode van 1 augustus 2022 tot 1 mei 2023. Uit de beschikking van 1 mei 2023 volgt ook dat de man vanaf 1 mei 2023 geen kinder- en partneralimentatie meer hoeft te betalen aan de vrouw. Dat de vrouw ook een belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging van dit onderdeel van de beschikking is niet aannemelijk geworden. De vrouw heeft haar belang op dit punt niet gemotiveerd. Dat deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
4.13.
Namens de man is uitgebreid uiteen gezet dat en waarom het aan de (advocaat van de) vrouw zelf is te wijten dat er geen verweer is gevoerd tegen het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie en dat de gevolgen hiervan (te weten de beschikking van 1 mei 2023 in de huidige vorm) voor rekening van de vrouw komen. De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij nu deze gestelde omstandigheid, wat daarvan ook zij, niet relevant is in het kader van de thans aan de orde zijnde belangenafweging.
4.14.
Op grond van voorgaande wordt de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 1 mei 2023 toegewezen voor zover die betrekking heeft op de nihilstelling van de alimentatie over de periode van 1 augustus 2022 tot 1 mei 2023.
4.15.
Nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.16.
De man vordert in reconventie terugbetaling van het aan de vrouw betaalde bedrag van € 21.433,30. De man stelt dat hij dit bedrag (gelet op alle feiten en omstandigheden) aan de vrouw onverschuldigd heeft betaald, zodat hij op basis van artikel 6:203 lid 2 BW recht heeft op teruggave van dit bedrag.
4.17.
Voor zover al moet worden aangenomen dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering geldt het volgende. In conventie is de schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 1 mei 2023 toegewezen voor zover deze betrekking heeft op nihilstelling van de alimentatieverplichting in de periode van 1 augustus 2022 tot 1 mei 2023. Door deze schorsing kan de beschikking voor dat deel niet worden geëxecuteerd en bestaat er op dit moment dus geen vordering ten aanzien van (onverschuldigd) betaalde alimentatie over de periode 1 augustus 2022 tot 1 mei 2023. Hieruit vloeit voort dat de man in reconventie geen aanspraak kan maken op terugbetaling van dit bedrag. De vordering wordt dan ook afgewezen.
4.18.
Nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2023, voor zover die betrekking heeft op de nihilstelling van de partner- en kinderalimentatie waarop de vrouw recht heeft over de periode van 1 augustus 2022 tot 1 mei 2023;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijs de vordering af,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2023.
[3070/1582]