ECLI:NL:RBROT:2023:6926

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
10-259546-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben van heroïne en versnijdingsmiddelen met onrechtmatige binnentreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die samen met een ander ruim een kilogram heroïne aanwezig had. Daarnaast had hij ook paracetamol, een versnijdingsmiddel, en voorwerpen voor de verwerking van harddrugs in zijn bezit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De verdediging voerde aan dat er zonder schriftelijke machtiging was binnengetreden in de woning van de verdachte, wat volgens hen leidde tot onherstelbaar vormverzuim en bewijsuitsluiting. De rechtbank constateerde dat er inderdaad geen machtiging tot binnentreden was, maar oordeelde dat de ernst van het verzuim gering was, omdat de verdachte niet in de woning aanwezig was en geen schade had geleden door het verzuim. Het beroep op bewijsuitsluiting of strafvermindering werd verworpen. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en het voorhanden hebben van middelen en voorwerpen die bestemd waren voor de drugshandel. De rechtbank benadrukte de schadelijke effecten van harddrugs op de gezondheid en de samenleving, en oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10-259546-22
Datum uitspraak: 7 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [detentielocatie01] ,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen.

4.Voorbereidend onderzoek

Standpunt verdediging
Er is zonder schriftelijke machtiging binnengetreden in de woning. Het door de hulpofficier van justitie gegeven mondeling bevel kan daar niet voor in de plaats treden. Er waren geen aanwijzingen dat er iemand in gevaar was. Van een situatie van spoedeisende hulpverlening waardoor er op grond van de Politiewet kon worden binnengetreden, was daarom ook geen sprake. Het binnentreden en de daaropvolgende doorzoeking zijn dan ook onrechtmatig geweest. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), wat dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat daarna is verkregen. Wegens het ontbreken van voldoende ander wettig en overtuigend bewijs dient dit vervolgens te leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair is de verdediging van mening dat strafvermindering dient te volgen als compensatie.
Beoordeling rechtbank
In het procesdossier bevindt zich geen machtiging tot binnentreden. De rechtbank gaat er, gezien de beschrijving van de feitelijke gang van zaken rondom het binnentreden, vanuit dat die machtiging er ook niet is geweest. Nu de verbalisanten zonder schriftelijke machtiging de woning van de verdachte zijn binnengetreden, is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift geschonden. De kennelijk gegeven mondelinge opdracht van de hulpofficier van justitie en diens aanwezigheid ter plaatse maken dit niet anders. De rechtbank constateert verder dat van een spoedeisende hulpverleningssituatie, die binnentreden zonder machtiging gerechtvaardigd zou kunnen hebben, geen sprake was. Dit leidt tot een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv.
De vraag is of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het belang van het geschonden voorschrift is evident. Het is immers een belangrijk strafrechtelijk voorschrift dat woningen door opsporingsambtenaren niet mogen worden betreden, anders dan met toestemming van de bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit. Hiermee wordt de bescherming van het huisrecht van de bewoner gewaarborgd. Het schriftelijk vastleggen hiervan, ook als het gaat om de machtiging tot binnentreden, biedt de mogelijkheid om deze inbreuk van het huisrecht na afloop te toetsen, en is daarom van groot belang.
In deze concrete zaak is de ernst van het verzuim naar het oordeel van de rechtbank echter gering. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de verdachte ten tijde van het binnentreden niet in de woning aanwezig was, maar ook dat hij verklaard heeft dat hij er niet woonde, maar er slechts op bezoek was. Verder heeft de politie bij de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte aan hen toestemming gevraagd om een onderzoek in te mogen stellen in die woning, waarop zij gezegd hebben dat het niet hun woning was en dat de verbalisanten moesten doen ‘wat nodig was’. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat gelet hierop ook niet is komen vast te staan wat het verzuim de verdachte aan nadeel heeft gebracht.
Om die reden volstaat de rechtbank met de enkele constatering van het vormverzuim. Het beroep op bewijsuitsluiting of strafvermindering wordt verworpen.

5.Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 8 oktober 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(totaal) ongeveer 1257,4 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 8 oktober 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en/of
verstrekken van heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
- ( totaal) ongeveer 9238,3 gram paracetamol (zijnde
een versnijdingsmiddel), en
- een pers en (bijbehorende) mallen (geschikt en/of bestemd voor
het persen van blokken drugs), en
- weegschalen, en
- gereedschap om drugs te versnijden (blenders, schrapers en een schep, en
- verpakkingsmateriaal (tape en folie),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s)
wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden,
dat dat bestemd was tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet, gegeven verbod;
2.
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim een kilogram heroïne. Ook hebben hij en zijn mededader of mededaders zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van het versnijdingsmiddel paracetamol en voorwerpen die gebruikt worden voor het verwerken van harddrugs. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden heroïne en paracetamol moet dit wel bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
Harddrugs, zoals onder meer heroïne, bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en zijn sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. De grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de georganiseerde handel in heroïne een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers. Verder zijn veel liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot grootschalige drugshandel. Ook brengt de handel in harddrugs mee dat een zwartgeldcircuit ontstaat met alle gevolgen van dien.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen in soortgelijke zaken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte zijnde degene onder wie deze in beslag zijn genomen, omdat niet wordt voldaan aan de criteria voor verbeurdverklaring.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een geldbedrag van € 700,- ( [beslagnummer01] )
  • een geldbedrag van € 320,- ( [beslagnummer02] .
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(totaal) ongeveer 1257,4 gram, in elk geval een hoeveelheid of hoeveelheden van een
materiaal bevattende heroïne,
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en/of
verstrekken van heroïne, in elk geval een hoeveelheid of hoeveelheden van een
materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
- ( totaal) ongeveer 9238,3 gram, althans een (grote) hoeveelheid paracetamol (zijnde
een versnijdingsmiddel), en/of
- een pers en/of een of meer (bijbehorende) mal(len) (geschikt en/of bestemd voor
het persen van blokken drugs), en/of
- een of meer weegscha(a)l(en), en/of
- een of meer stuks gereedschap om drugs te versnijden (scha(a)l(en), blender(s),
schraper(s) en/of schep(pen), en/of
- verpakkingsmateriaal (tape en/of folie),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden,
dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).