ECLI:NL:RBROT:2023:6919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/660704 / KG ZA 23-549
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over schorsing van tenuitvoerlegging van bodemvonnis met belangenafweging tussen eiser en gedaagden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft eiser, eigenaar van kavel C5 in Nieuw-Beijerland, een vordering ingesteld tegen zijn buren, gedaagden, die eigenaars zijn van de aangrenzende kavels. De vordering betreft de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder bodemvonnis van 22 februari 2023, waarin eiser was veroordeeld om een door hem geplaatste schutting te verwijderen. De rechtbank heeft in dat vonnis vastgesteld dat de schutting inbreuk maakt op de erfdienstbaarheid van een pad dat als toegang dient voor de buren. Eiser heeft de schutting na betekening van het vonnis verwijderd, maar vervolgens opnieuw geplaatst, wat leidde tot het huidige geschil.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van eiser en gedaagden afgewogen. Eiser stelt dat hij de schutting heeft verplaatst en dat het pad nu weer breed genoeg is voor gebruik door gedaagden. Gedaagden betwisten dit en stellen dat eiser inbreuk maakt op hun eigendomsrechten. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van eiser bij het behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van gedaagden bij de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis. De rechter heeft daarom de vordering van eiser toegewezen en gedaagden bevolen om het gebruik van het recht van executie te staken.

De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen, waarbij de kosten zijn begroot op € 1.393,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Th. Veling op 24 juli 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/660704 / KG ZA 23-549
Vonnis in kort geding van 24 juli 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonend in [woonplaats01] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat mr. S.W. van Zijll te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde02] ,
3.
[gedaagde03] ,
4.
[gedaagde04] ,
5.
[gedaagde05] ,
6.
[gedaagde06] ,
7.
[gedaagde07] ;
8.
[gedaagde08] ,
allen wonend in [woonplaats01] ,
gedaagden,
hierna samen [gedaagde01] c.s. genoemd en afzonderlijk [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] , [gedaagde04] , [gedaagde05] ,
[gedaagde06] , [gedaagde07] en [gedaagde08] ,
advocaat: mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juni 2023, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
  • de mondelinge behandeling op 10 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] c.s. zijn buren van elkaar en wonen aan de [straatnaam01] in
Nieuw-Beijerland, [gedaagde01] en [gedaagde02] wonen op nummer 1 en zijn eigenaar van kavel A5,
[gedaagde03] en [gedaagde04] wonen op nummer 3 en zijn eigenaar van kavel C24, [gedaagde05] en
[gedaagde06] wonen op nummer 5 en zijn eigenaar van kavel C23, [gedaagde07] en [gedaagde08]
wonen op nummer 7 en zijn eigenaar van kavel C22.
2.2.
Sinds november 2020 is [eiser01] eigenaar van kavel C5, gelegen aan de
[adres01] in Nieuw-Beijerland.
2.3.
Tussen de erfafscheiding aan de zijkant van de kavel van [eiser01] en de schuren in de (achter)tuinen van [gedaagde01] c.s. ligt een strook grond waarop een erfdienstbaarheid is gevestigd. Over deze strook grond loopt een pad.
2.4.
In de leveringsaktes waarbij de eigendom van de kavels aan partijen is geleverd,
wordt voor de erfdienstbaarheden verwezen naar een notariële akte van 21 oktober 1968. Bij
die akte is onder meer de volgende erfdienstbaarheid gevestigd:
"een strook grond ter breedte van ongeveer een meter vijftig centimeter, deel uitmakende van- en gelegen aan de achterzijde van de kavels C5 tot en met C10, en een strook grond ter breedte van ongeveer een meter vijftig centimeter, deel uitmakende van- en gelegen aan de achterzijde van de kavels C22, C23, C24 en A5,( ... ) moeten steeds onbebouwd als gang of pad blijven liggen en moeten dienen tot ingang en achteruitgang van alle woonhuizen, met schuurtjes welke op gemelde kavels of in de onmiddellijke nabijheid van gemeld pad worden gesticht, waartoe mitsdien bij deze wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van voet- en overpad (...) ten behoeve en ten laste van de kavels C5 tot en met C10, C22, C23, C24 en A5, over en weer, als heersende en lijdende erven, om door en over die paden, met een kruiwagen, een kinderwagen of met een rijwiel, bromfiets of scooter, aan de hand en met afgezette motor te gaan naar- en te komen van de openbare straten ( ... )."
2.5.
In maart/april 2022 heeft [eiser01] aan de zijkant van zijn tuin een heg en bielsen
verwijderd en een schutting geplaatst.
2.6.
[gedaagde01] c.s. hebben bij dagvaarding van 11 maart 2022 [gedaagde01] c.s. in een bodemprocedure betrokken. In het vonnis van 22 februari 2023 van deze rechtbank staat, voor zover van belang, het volgende:

5. De beoordeling
(…)
5.3
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van de notariële akte van 21 oktober 1968 staat vast dat van de kavels van [gedaagde01] c.s. een strook grond van ongeveer 1,50 meter onbebouwd moet blijven die als gang of pad dient. [gedaagde01] c.s. stellen zich op het standpunt dat voordat [eiser01] zijn schutting plaatste, het pad breder was dan het nu is. Dit standpunt hebben [gedaagde01] c.s. voldoende onderbouwd. Zo hebben zij als productie 6, 7 en 8 foto's van de huidige situatie in het geding gebracht, waarop meetlinten te zien zijn waaruit volgt dat de breedte van het pad iets meer dan één meter is. Daarnaast hebben [gedaagde01] c.s. als productie 10 een matentekening in het geding gebracht waarop de maten zijn weergegeven voordat de schutting werd geplaatst en nadat de schutting is geplaatst. De tekening maakt inzichtelijk dat het pad volgens
[gedaagde01] c.s. ongeveer 50 centimeter smaller is geworden. [eiser01] heeft de juistheid van de matentekening en de meetwijze van [gedaagde01] c.s. ongemotiveerd betwist. Hij heeft geen eigen meting in het geding gebracht of andere stukken waaruit blijkt dat de metingen van [gedaagde01] c.s. niet kloppen. Gelet hierop hebben [gedaagde01] c.s. voldoende gemotiveerd gesteld en heeft [eiser01] onvoldoende gemotiveerd betwist dat het pad ongeveer 1,50 meter breed was voordat de schutting werd geplaatst en na die plaatsing ongeveer 50 centimeter smaller is geworden, zodat dit vaststaat.
5.4.
De vraag die vervolgens voorligt, is of [eiser01] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagde01] c.s. en op de erfdienstbaarheid die op het pad rust. [eiser01] stelt zich in dat verband op het standpunt dat hij de eigendom van het stuk grond waarop de bielsen lagen en 'waarop de haag stond heeft verkregen als gevolg van verjaring en dat de erfdienstbaarheid wat betreft dit stuk grond door verjaring teniet is gegaan. De rechtbank volgt [eiser01] hierin niet. (…)
5.5.
Omdat het beroep op verjaring niet slaagt, omdat gelet op de verwijzing naar de notariële akte als voldoende onderbouwd en niet betwist vaststaat dat het oorspronkelijke pad behoorde tot het eigendom van de bewoners van [straatnaam01] 1, 3 en 5 en vaststaat dat het pad minder breed is geworden nadat [eiser01] zijn schutting heeft geplaatst, is sprake van inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] , [gedaagde04] , [gedaagde05] en [gedaagde06] . Uit de kadastrale kaart die [eiser01] als productie 12 heeft overgelegd, volgt dat de kavel van [eiser01] niet grenst aan de kavel van [gedaagde07] en [gedaagde08] . Van inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde07] en [gedaagde08] is dan ook geen sprake. Ten behoeve van de kavel van [gedaagde07] en [gedaagde08] is ten laste van de kavel van [eiser01] echter wel een erfdienstbaarheid van voet en overpad gevestigd. Door zijn schutting verder het pad in te plaatsen, maakt [eiser01] inbreuk op het recht van voet en overpad dat
Vrauwdaunt en [gedaagde08] hebben. [gedaagde07] en [gedaagde08] hebben in zoverre belang bij de vordering tot verwijdering van de schutting. Het verweer van [eiser01] dat [gedaagde01] en [gedaagde02] geen belang hebben bij de vordering op [eiser01] omdat zij geen poort hebben aan het pad verwerpt de rechtbank eveneens. Het pad is (onder andere) eigendom van [gedaagde01] en [gedaagde02] , zodat [eiser01] door zijn schutting verder het pad in te plaatsen inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagde01] en [gedaagde02] . Hun belang bij vordering I is daarmee gegeven.
5.6.
Het argument van [eiser01] dat het na het plaatsen van de schutting nog steeds goed mogelijk is om het pad te gebruiken, is juridisch gezien niet van belang. [eiser01] heeft hoe dan ook niet het recht om een schutting op andermans eigendom te plaatsen. Zijn argument dat het pad volgens de notariële akte uit 1968 "ongeveer" 1,50 meter breed moet zijn, kan hem evenmin baten, Het pad is na het plaatsen van de schutting nog ruim 1 meter breed en dat is niet ongeveer 1,50 meter.
5.7.
De conclusie is dat vordering I toewijsbaar is. [eiser01] wordt veroordeeld om de schutting te verwijderen en verwijderd te houden. De gevorderde verwijderingstermijn acht de rechtbank onredelijk kort. [eiser01] wordt om die reden veroordeeld om de schutting binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te verwijderen. De gevorderde dwangsom van € 250,00 per dag acht de rechtbank disproportioneel en wordt daarom beperkt tot € 100,00 per dag, met een maximum van
€ 10.000,00.
(…)

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [eiser01] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de door hem geplaatste schutting te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00.”
2.7.
Op 3 maart 2023 is het vonnis van 22 februari 2022 aan [eiser01] betekend.
2.8.
[eiser01] heeft vóór 3 juni 2023 de schutting verwijderd en is tegelijkertijd overgegaan tot herplaatsing van de schutting. Hij heeft de schutting in de richting van zijn kavel verplaatst waardoor het pad feitelijk breder is geworden.
2.9.
Op 5 juni 2023 heeft mr. Jansen het volgende aan mr. Van Zijll gemaild:
“Uw cliënt heeft de schutting niet verwijderd conform het aan hem betekende vonnis van
22 februari 2023.
Hierbij zeg ik namens cliënten de dwangsom aan.”
2.10.
[eiser01] is tegen het vonnis van 22 februari 2023 in hoger beroep gegaan. Het Gerechtshof Den Haag heeft een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze moet nog plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde01] c.s. te gebieden om met onmiddellijke ingang het gebruik van het recht van executie te staken en gestaakt te houden;
II. [gedaagde01] c.s. te veroordelen in de (na)kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde01] c.s. voeren verweer.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is ook niet door [gedaagde01] c.s. weersproken.
Executiegeschil
4.2.
[eiser01] vordert feitelijk schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van
22 februari 2023. Het gaat hier dan ook om een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv.
4.3.
Het uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer kan worden gelegd, nog voordat in hoger beroep is beslist. Het vonnis van 22 februari 2023 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zonder motivering van die beslissing. In dat geval kan van het hiervoor genoemde uitgangspunt worden afgeweken als het belang van de veroordeelde partij bij het behoud van de bestaande toestand - zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist - zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [eiser01] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder dan het belang van [gedaagde01] c.s. bij de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 februari 2023. Het volgende is daartoe van belang.
4.5.
Als uitgangspunt in de belangenafweging van dit geschil geldt het vonnis van
22 februari 2023. Daarin is [eiser01] onder 6.1 op straffe van een dwangsom veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van het vonnis de door hem geplaatste schutting te verwijderen en verwijderd te houden. Tussen partijen is in geschil of [eiser01] aan deze veroordeling voldoet en al dan niet dwangsommen heeft verbeurd. In dat kader is het doel en de strekking van de veroordeling van belang. Het dictum moet dan ook worden uitgelegd in het licht van en met inachtneming van de overwegingen die tot dat dictum hebben geleid.
4.6.
De rechtbank stelt in het vonnis van 22 februari 2023 vast dat door het plaatsen van de schutting door [eiser01] de strook grond die als gang of pad dient, die ongeveer 1,50 meter onbebouwd moet blijven, ongeveer 50 centimeter smaller is geworden. [eiser01] heeft hiermee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [gedaagde01] c.s. en op de erfdienstbaarheid die op het pad rust. De rechtbank heeft op grond daarvan geoordeeld dat de schutting moet worden verwijderd. Anders dan [eiser01] stelt, betekent dit niet dat hij de schutting slechts van de betreffende plek hoefde te verwijderen. In het licht van de overwegingen die tot het oordeel hebben geleid, moest [eiser01] ook bij het herplaatsen van de schutting rekening houden met de minimale breedte van het pad van ongeveer 1,50 meter en had hij de schutting op zijn eigen grond moeten plaatsen. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat niet (langer) ter discussie staat dat het vonnis van 22 februari 2023 op zichzelf niet in de weg staat aan het recht van [eiser01] om met een schutting zijn erf af te sluiten.
4.7.
Tussen partijen is in geschil of de schutting door [eiser01] na die herplaatsing alsnog deels op het pad en daarmee op de grond van [straatnaam01] 1, 3 en 5 is geplaatst. [eiser01] heeft gesteld dat de schutting over de gehele breedte op minimaal 1,50 meter gerekend vanaf de achterzijde van de betreffende schuurtjes en daarmee op zijn eigen grond is geplaatst, maar [gedaagde01] c.s. hebben dit betwist. Gelet op de door [eiser01] als productie 10 in het geding gebrachte video en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat op het smalste punt een schuttingpaal op 1,43 meter gerekend vanaf de erfafscheiding van het perceel van [gedaagde03] en [gedaagde04] is geplaatst. In zoverre is gebleken dat [eiser01] in ieder geval op dit punt niet heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 22 februari 2023. In dat kader is niet van belang of een afstand van 1,43 meter nog steeds kan worden beschouwd als “ongeveer” 1,50 meter zoals genoemd in de leveringsaktes. Dat gaat immers alleen over de breedte van de grond waarop de erfdienstbaarheid rust, maar dat staat los van de erfgrens.
4.8.
Het staat buiten kijf dat [eiser01] niet gerechtigd is om zonder toestemming de schutting op andermans grond te plaatsen. Niet in geschil is dat hij zonder overleg met [gedaagde01] c.s. is overgegaan tot het herplaatsen van de schutting. [eiser01] heeft daarmee in zekere zin het risico genomen dat met zijn buren opnieuw een discussie zou ontstaan over de vraag of de schutting (nu wel) juist is geplaatst. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat [gedaagde01] c.s. op dit moment - zolang niet op het door [eiser01] ingestelde hoger beroep is beslist - onvoldoende belang hebben bij verdere tenuitvoerlegging van het vonnis.
4.9.
Een dwangsom wordt opgelegd om een effectieve (financiële) prikkel tot nakoming te verbinden aan een rechterlijke beslissing. Voor [eiser01] is de aan hem opgelegde dwangsom een effectieve prikkel gebleken in die zin dat hij de schutting van zijn oorspronkelijke plek heeft verwijderd en een stuk in de richting van zijn eigen grond heeft herplaatst. Weliswaar is aannemelijk dat [eiser01] ook na herplaatsing, in elk geval op één plek, nog steeds inbreuk maakt op het eigendomsrecht van (een of meerderen van) [gedaagde01] c.s., maar voldoende aannemelijk is dat het pad na het herplaatsen van de schutting weer breed genoeg is voor het dagelijks gebruik door [gedaagde01] c.s. In zoverre is - zolang niet op het door [eiser01] ingestelde hoger beroep is beslist - het belang van [gedaagde01] c.s. voldoende gediend met de maatregelen die door [eiser01] naar aanleiding van het vonnis zijn genomen. In die omstandigheden is zwaarwegender het belang van [eiser01] bij het behoud van de huidige situatie, zonder de vrees voor de executie van het vonnis tot een aanzienlijk bedrag aan dwangsommen en zonder de prikkel om, ter voorkoming daarvan, de schutting weer te herplaatsen.
4.10.
Door [gedaagde01] c.s. is nog aangevoerd dat het voor [gedaagde05] en [gedaagde06] vanwege het geschil met [eiser01] niet mogelijk is om hun woning in de verkoop te zetten, maar dat maakt de voorgaande belangenafweging niet anders. Dit kort geding leidt hoe dan ook slechts tot een voorlopige beslissing. Doorslaggevend is dat tussen partijen een procedure in hoger beroep aanhangig is, niet of [eiser01] in afwachting van de beoordeling daarvan zijn schutting opnieuw moet verplaatsen en/of verdere dwangsommen verbeurt.
4.11.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van de vordering.
Proceskostenveroordeling
4.12.
[gedaagde01] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden begroot op:
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde01] c.s. om met onmiddellijke ingang het gebruik van het recht van executie te staken en gestaakt te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 1.393,00;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
[3070/1980]