ECLI:NL:RBROT:2023:691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
10/741288-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling bij verstek voor het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van morfine en voorbereidingshandelingen voor heroïneproductie

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bij verstek is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van 19,1 kilogram morfine en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van heroïne. De verdachte, die niet in Nederland woonachtig is en niet ter zitting is verschenen, werd beschuldigd van betrokkenheid bij een drugslaboratorium dat op 14 juni 2017 door de politie werd ontdekt in een tuinhuisje. Tijdens het onderzoek werden verschillende stoffen en voorwerpen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor de productie van heroïne, waaronder morfine, natriumcarbonaat en azijnzuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte beschikkingsmacht en wetenschap had over de aangetroffen stoffen en voorwerpen, en dat zij samen met anderen handelde in een nauwe samenwerking. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De rechtbank achtte een taakstraf niet opportuun, gezien de omstandigheden van de verdachte, die langdurig in het buitenland verblijft.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741288-17
Datum uitspraak: 31 januari 2023
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder feitelijke
woon- of verblijfplaats in Nederland,
niet gemachtigd raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 346 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede tot een taakstraf van 240 uur, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Aanleiding onderzoek Koperpad
Op 13 juni 2017 heeft de voorzitter van de volkstuinenvereniging ATV Ommoord,
gevestigd aan het [adres01] te [plaats01] , aan de politie gemeld dat hij het vermoeden
had dat personen bezig waren met het vervaardigen van verdovende middelen in het
tuinhuisje met nummer [nummer01] (hierna: het tuinhuisje). Hij had gezien dat personen grote
zakken naar binnen droegen en hij rook een penetrante lucht.
Medebewoners van het volkstuinencomplex hadden dit volgens de voorzitter eerder ook waargenomen; ook hadden zij gezien dat personen met witte pakken en stofkappen in het tuinhuisje bezig waren en dat lege zakken en witte pakken in een container werden gegooid.
Deze goederen zijn door de medebewoners uit de container gehaald en op het terrein
bewaard. De politie heeft vervolgens deze goederen onderzocht en hieruit is gebleken dat er
mogelijk Turkse soda in de aangetroffen lege zakken had gezeten, een stof die gebruikt kan
worden bij het vervaardigen van verdovende middelen.
Op 14 juni 2017 heeft de politie kort na middernacht het tuinhuisje betreden. In de tuin van het tuinhuisje zijn zeven zakken van 25 kilogram natriumcarbonaat aangetroffen. In de woonkamer is in dozen en een boodschappentas met 45 kilogram van een poedermengsel van paracetamol en cafeïne aangetroffen. Volgens de politie is een dergelijk poedermengsel bestemd om te worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor heroïne. In de schuur aan de achterzijde van het tuinhuisje zijn meerdere grote RVS-kookpannen, gasbranders, teilen, diverse weegschalen en verpakkingsmateriaal aangetroffen. Ook is in een grote RVS-kookpan 19,1 kilogram morfine aangetroffen. Voorts zijn twee jerrycans van 30 liter met azijnzuur aangetroffen. De aangetroffen natriumcarbonaat, morfine, de kookopstellingen en de jerrycans met azijnzuur kunnen volgens de politie gebruikt worden om morfine in heroïne om te zetten.
In en rondom het tuinhuisje zijn vijf personen aangehouden op verdenking van het vervaardigen van verdovende middelen als genoemd in lijst I van de Opiumwet. De verdachte was één van die vijf personen; zij is op de veranda van het tuinhuisje aangehouden. Vanaf de veranda is er directe toegang tot de huiskamer van het tuinhuisje. De verdachte droeg op het moment van haar aanhouding regenlaarzen. Twee van de andere aangehouden personen droegen eveneens regenlaarzen en ook regenkleding. Het regende niet, die avond.
Betrokkenheid van verdachte
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde is vereist dat de
verdachte beschikkingsmacht had over en wetenschap had van de op het terrein van het tuinhuisje aangetroffen stoffen en voorwerpen alsmede de daarmee verbonden activiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte deze beschikkingsmacht en wetenschap. De rechtbank stelt hiertoe het volgende vast.
De schuur van het tuinhuisje was ingericht als drugslaboratorium. In de
schuur stond een pan met 19,1 kilogram morfine bevattend poeder en lagen meerdere
stofmaskers. Verder zijn er in en rondom het tuinhuisje - met name in de
schuur - voorwerpen en stoffen aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het
bereiden, verwerken of bewerken van verdovende middelen, namelijk natriumcarbonaat,
jerrycans met azijnzuur en een poedermengsel van paracetamol en cafeïne.
De verdachte bevond zich samen met haar medeverdachten in en rondom het tuinhuisje.
Op het moment dat de politie aankwam, droeg de verdachte regenlaarzen en twee van de andere in het tuinhuisje aangetroffen personen droegen een regenjas en regenlaarzen en een van de personen droeg ook een regenbroek, terwijl het op dat moment niet regende of had geregend. Gegeven de aangetroffen situatie rond en in het tuinhuis gaat de rechtbank er daarom van uit dat zij deze kleding droegen ter bescherming bij de (voorgenomen) omzetting van morfine naar heroïne.
Daarnaast is op de handen van de verdachte een mengsel van onder andere morfine en noscapine aangetroffen, een mengsel dat als uitgangsproduct gebruikt zou kunnen worden voor de vervaardiging van heroïne.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat, naar de uiterlijke
omstandigheden beoordeeld, de aangetroffen stoffen en voorwerpen zich in de
beschikkingsmacht van de verdachte bevonden en zij daarvan alsmede van de daarmee
verrichte en nog te verrichten activiteiten, wetenschap had. Dit zou anders kunnen zijn als
de verdachte voor de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden een aannemelijke, tot
een andere conclusie strekkende uitleg zou geven. De verdachte heeft dat niet gedaan.
De verdachte heeft – na zich aanvankelijk op haar zwijgrecht te hebben beroepen –verklaard dat zij enkel bij het tuinhuisje aanwezig was omdat ze door de eigenaar van het tuinhuisje was uitgenodigd voor een barbecue. Zij had regenlaarzen aangetrokken omdat zij nieuwe schoenen aan had. De rechtbank acht de door de verdachte afgelegde verklaringen
ongeloofwaardig. Het is, behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan in de zaak van verdachte geen sprake is, onwaarschijnlijk dat iemand die van niks weet en die nergens mee te maken heeft, wordt uitgenodigd voor een barbecue op een relatief klein complex waar tegelijkertijd, evident zichtbaar, een productieproces van heroïne wordt voorbereid of aan de gang is. Bovendien zijn de door de verdachte gedragen regenlaarzen niet te rijmen met een barbecue op een zomerse avond. Gegeven de aangetroffen situatie rond en in het tuinhuis gaat de rechtbank ervan uit dat zij – net als haar medeverdachten, die hiervoor eerder zijn veroordeeld - deze laarzen droeg ter bescherming bij de (voorgenomen) omzetting van morfine naar heroïne. Het feit dat op de handen van verdachte het genoemde mengsel van stoffen is aangetroffen wijst eveneens op een andere betrokkenheid bij het feitencomplex dan slechts deelnemen aan een barbecue.
Het voorgaande betekent dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank daadwerkelijk
betrokken was bij de stoffen, voorwerpen en handelingen die in en rond het tuinhuisje
werden aangetroffen respectievelijk verricht en aan haar worden verweten.
Medeplegen
De rechtbank oordeelt tot slot dat de situatie zoals die door de politie werd aangetroffen,
waarbij sprake was van meerdere verdachten in regenkleding tussen de voorwerpen en
stoffen die wijzen op de productie van heroïne, duidt op een nauwe en bewuste
samenwerking tussen de verdachte en anderen, zodat de rechtbank wettig en overtuigend
bewezen acht dat de verdachte de feiten 1 en 2 tezamen en in vereniging met anderen heeft
gepleegd.
4.1.1.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 14 juni 2017 te [plaats01]
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 19,1 kilogram van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij in de periode van 13 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te [plaats01]
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
envervaardigen van heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- 45 kilogram, van een materiaal bevattende cafeïne en paracetamol en
- meerdere RVS-(kook)pannen en
- 7 dichte en1 geopende zak(ken) van 25 kilo (met opschrift) Natrium Carbonaat en- meerdere weegschalen en- 14 plastic sealzakken en- 6 maatbekers en- meerdere persmallen en
eenpersframe en hydraulische krikken en- 2 jerrycans en 1 jerrycan inhoudende vloeistoffen en
- een (onbekende) hoeveelheid heldere vloeistof en- meerdere gasflessen en gasbranders,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben,
waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank heeft slechts zeer beperkt rekening kunnen houden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte nu zij niet ter terechtzitting is verschenen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte was betrokken bij een drugslaboratorium. Zij heeft in een tuinhuisje op een volkstuincomplex samen met anderen verschillende voorwerpen en stoffen - waaronder ruim 19 kilogram morfine - voorhanden gehad, waarmee een aanzienlijke hoeveelheid heroïne geproduceerd kon worden. Heroïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Door de verspreiding van heroïne en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, ook leert de ervaring dat dit vaak gepaard gaat met andere vormen van - lichte tot zware - criminaliteit. De productie van heroïne op een schaal zoals in dit geval kan worden aangenomen, is een activiteit die de samenleving ondermijnt. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Overige persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en verblijft vermoedelijk op Noord-Cyprus.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het
opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de
gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in de regel in soortgelijke
zaken worden opgelegd en op de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd. Hierbij heeft zij ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 14 juni 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. In de onderhavige zaak is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim drieënhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 24 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opleggen.
De officier van justitie heeft voorgesteld om aan de verdachte – naast een gevangenisstraf – een taakstraf op te leggen. De rechtbank overweegt dat een taakstraf niet geschikt wordt geacht nu de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en volgens de laatst bekende informatie gedurende langere tijd op Noord-Cyprus verblijft.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
mr. L. Amperse en mr. F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 14 juni 2017 te [plaats01]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 19,1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder C Opiumwet,
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet)
2.
zij in of omstreeks de periode van 13 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te [plaats01]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- 45 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cafeïne en/of paracetamol en/of
- meerdere RVS-(kook)pannen en/of
- 7 dichte en/of 1 geopende zak(ken) van 25 kilo (met opschrift) Natrium Carbonaat en/of
- meerdere weegschalen en/of
- 14 plastic sealzakken en/of
- 6 maatbekers en/of
- meerdere persmallen en/of persframes en/of hydraulische krikken en/of
- 2 jerrycans inhoudende (een restant) azijnzuur en/of 1 jerrycan inhoudende waterstofperoxide, althans een of meerdere (zure) vloeistof(fen) en/of
- een (onbekende) hoeveelheid heldere vloeistof en/of
- meerdere gasflessen en/of gasbranders,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden , dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(artikel 10A Opiumwet,
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet,
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet)