ECLI:NL:RBROT:2023:6901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/227 en FT / EA 23/228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

Op 19 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die sinds 10 maart 2023 onder beschermingsbewind staat, had op 8 maart 2023 een verzoekschrift ingediend om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 26 januari 2023 op te schorten. Tijdens de zitting op 12 april 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de schuldhulpverlener en de beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn huur voor de maanden maart en april 2023 tijdig heeft voldaan en dat zijn inkomen voldoende is om de huur te dekken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, waardoor de voorlopige voorziening werd toegewezen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoeker zijn huurbetalingen tijdig blijft voldoen. Tevens werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg hij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 19 april 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 8 maart 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis deze rechtbank van 8 maart 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 april 2023.
Ter zitting van 12 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Van der Linden c.s. (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw A. Hallema en mevrouw M. de Roeper, beiden werkzaam bij Aabell Budgetbegeleiding en Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer [naam02] en de heer [naam03] , beiden werkzaam bij Stichting Woonplus Schiedam, gevestigd te Schiedam (hierna verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker staat sinds 10 maart 2023 onder beschermingsbewind en is sinds 6 maart 2023 aangemeld bij schuldhulpverlening. Uit het dossier blijkt dat de huur voor de maand maart reeds is voldaan op 8 maart 2023. De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard dat verzoeker de huur voor april 2023 op 24 maart 2023 heeft voldaan en verweerster heeft dat bevestigd. Verzoeker heeft een inkomen van € 1.214,39, bestaande uit pensioen met een AOW-uitkering. De huur bedraagt € 607,00 per maand. Het inkomen zou voldoende moeten zijn om maandelijks de huur te kunnen voldoen. Daarnaast heeft de zoon van verzoeker verklaard garant te zullen staan voor de lopende huurbetalingen. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard aan de stabiliteit van verzoeker te werken en de schuldhulpverlener gaat aan de slag met het minnelijk traject.

3.Het verweer

Door de aanstelling van beschermingsbewind ziet verweerder de zaken positiever in en verklaart geen verder verweer te voeren.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 13 februari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 9 maart 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 januari 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur voor de maanden maart en april 2023 is reeds betaald. Verzoeker heeft een inkomen van € 1.214,39, bestaande uit pensioen met een AOW-uitkering. De huur bedraagt € 607,00 per maand. Het inkomen zou voldoende moeten zijn om maandelijks de huur te kunnen voldoen. Daarnaast heeft de zoon van verzoeker verklaard garant te zullen staan voor de lopende huurbetalingen. Bovendien staat verzoeker onder beschermingsbewind en heeft verweerster verklaard zich niet langer te verzetten tegen het verzoek. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 januari 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan het [adres01] , [postcode01] te [plaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.