ECLI:NL:RBROT:2023:6865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
10/078977-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag en diefstal met geweld in Rotterdam

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 19 maart 2023 in Rotterdam betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de aangever, [slachtoffer01], met geweld aangevallen, waarbij de medeverdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever betrouwbaar was en dat er sprake was van gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen. De verdachte heeft de aangever vastgehouden, terwijl de medeverdachte hem met een mes bedreigde. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van medeplegen en dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was op de dood en dat de aangever zelf met een mes had gedreigd, maar dit werd verworpen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot doodslag en diefstal met geweld, en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer01].

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/078977-23
Datum uitspraak: 13 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [detentielocatie01] , te [plaats01] ,
raadsvrouw mr. V.C.D. Klaassen, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 juni 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig zal maken aan nieuwe strafbare feiten.

4.Bewijsoverweging feit 1 primair en feit 2

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van de aangever is niet consistent en onvoldoende betrouwbaar, waardoor deze van het bewijs dient te worden uitgesloten. Daarnaast heeft de verdachte geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van de aangever. Er is geen ondersteunend bewijs voor de bewering van de aangever dat de medeverdachte een mes heeft gebruikt. Het was de aangever zelf die de verdachte met een mes heeft bedreigd. Bij het geweldsincident dat hierop volgde heeft de verdachte geen mes in zijn handen gehad en ook is door hem geen letsel toegebracht waaraan de aangever had kunnen overlijden.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat de verdachte geen oogmerk had op de wederrechtelijke toeëigening van de goederen. De verdachte beschikte over voldoende geld en had geen enkele reden om de aangever te beroven. De medeverdachte heeft de pasjes van de aangever waarschijnlijk per ongeluk meegenomen.
4.2.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan, mede gezien de bewijsmiddelen, het volgende worden afgeleid. Op 19 maart 2023 omstreeks 5:35 uur vindt in een steeg aan de [locatie delict01] te Rotterdam een geweldsincident plaats. De aangever wordt hierbij door de verdachte en zijn tweelingbroer geslagen en geschopt. De politie kijkt live mee door middel van cameratoezicht. Wanneer de politie ter plaatse komt treffen de agenten aangever aan met een bebloed gezicht, terwijl hij door de verdachte in een nekklem wordt vastgehouden. De verdachte wordt vervolgens aangehouden. De medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) wordt korte tijd later aangehouden in een auto met Belgisch kenteken op naam van de verdachte. In de auto wordt een goudkleurige ring van de aangever aangetroffen. Bij de insluitingsfouillering van [medeverdachte01] worden identiteitsbewijzen en (bank)passen op naam van de aangever en een mes (in de rechter achterzak van zijn broek) aangetroffen. Bij de aangever worden na het incident verschillende verwondingen geconstateerd, waaronder een diepe snee in zijn linkerhand.
Feit 1 primair
De aangever heeft onder meer verklaard dat de medeverdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting zijn rechterzij en hals. Ook voelde hij de punt van het mes op zijn voorhoofd. In reactie daarop heeft de aangever, aldus zijn verklaring, het mes vastgepakt. Toen de medeverdachte het mes terugtrok, raakte de aangever gewond aan zijn hand.
Betrouwbaarheid aangifte
De aangever heeft meermalen verklaard dat medeverdachte [medeverdachte01] bij de (aan beide verdachten ten laste gelegde) geweldshandelingen een mes heeft gebruikt en daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt. Door de verdediging geconstateerde verschillen in de verklaringen van de aangever doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat deze verklaringen op kernonderdelen consistent zijn en ook steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht deze verklaring daarom betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken.
De verklaring van de aangever vindt steun in het bij de aangever geconstateerde letsel, het bij [medeverdachte01] aangetroffen mes en in de beschrijving van de (ter zitting getoonde) camerabeelden in het dossier. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte01] een glinsterend voorwerp in zijn rechterhand heeft en daarmee stekende bewegingen maakt richting het hoofd en het lichaam van de aangever. De aangever doet zijn linkerhand naar voren en pakt het voorwerp vast, waarop [medeverdachte01] zijn hand naar achteren trekt, het voorwerp inklapt en in zijn rechter broekzak stopt. De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat het bij [medeverdachte01] aangetroffen mes het mes moet zijn geweest dat door hem bij het tenlastegelegde is gebruikt.
Medeplegen
De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging in zoverre dat het niet de verdachte is geweest die stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes dat bij de medeverdachte is aangetroffen. De verdachte kan hier strafrechtelijk niettemin verantwoordelijk voor worden gehouden als sprake is van medeplegen. Hiervoor is een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander vereist, gericht op het voltooien van het delict, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. De bijdrage van de medepleger is in de regel geleverd als sprake is van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Ter terechtzitting heeft de verdachte bekend de eerste vuistslag te hebben gegeven. Met uitzondering van het gebruik van een mes heeft de verdachte het geheel aan geweldshandelingen, zoals door de politie is waargenomen op de camerabeelden, niet betwist. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten deze geweldshandelingen vanaf het begin min of meer samen hebben uitgevoerd en dat beiden daar een significante bijdrage aan hebben geleverd. Ook ten aanzien van de door [medeverdachte01] gemaakte stekende bewegingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte heeft de aangever vastgehouden toen [medeverdachte01] stekende bewegingen richting het lichaam van de aangever maakte door zijn arm om de nek van de aangever te klemmen, kennelijk met als doel hem te beletten te ontkomen. Op basis van het voorgaande, concludeert de rechtbank dat sprake is van medeplegen.
Opzet
De rechtbank zal vervolgens de vraag dienen te beantwoorden of de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De beide verdachten hebben verklaard niet de intentie te hebben gehad om de aangever te doden. De rechtbank ziet mede in het licht van deze verklaringen onvoldoende gronden om vast te stellen dat sprake is van vol opzet. Opzet kan niettemin worden bewezen als sprake is van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval het dodelijk verwonden van de aangever. Daarvoor dient te worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal steeds moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Wetenschap van zo een kans kan uit de bewijsmiddelen blijken of – behoudens contra-indicaties – bij de verdachte worden verondersteld. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte01] op twee momenten stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes richting de aangever. De aangever zit onderuitgezakt op straat als [medeverdachte01] boven hem hangt en stekende bewegingen maakt richting zijn hoofd. Even later, als de aangever door de verdachte in een nekklem wordt gehouden, maakt [medeverdachte01] op slechts enkele centimeters afstand opnieuw stekende bewegingen in de richting van – ditmaal – het lichaam van de aangever. Het op korte afstand maken van stekende bewegingen met een mes richting het hoofd en (vitale delen in de buikstreek van) het lichaam geeft naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. De verdachte heeft hieraan bijgedragen door de aangever te beletten om te ontkomen, terwijl de medeverdachte met een mes op hem instak, en moet zich naar het oordeel van de rechtbank van het levensbedreigende karakter van zijn handelen ook bewust zijn geweest. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn deze gedragingen zozeer gericht op het intreden van de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard. Daarmee acht de rechtbank het opzet op de dood van de aangever bewezen. Het verweer van de verdediging dat van opzet geen sprake kan zijn, omdat bij de aangever geen potentieel dodelijk letsel is vastgesteld, vindt geen steun in het recht en leidt niet tot een andere conclusie. Het ontbreken van potentieel dodelijk letsel bij de aangever staat dus niet in de weg aan een bewezenverklaring van een poging tot doodslag.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte opzettelijk heeft geprobeerd de aangever om het leven te brengen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de verdediging dat bij de verdachte geen oogmerk bestond op de wederrechtelijke toeëigening van de weggenomen goederen niet aannemelijk is geworden. De enkele constatering dat de verdachten (genoeg) geld bij zich hadden en de stelling dat daarom sprake moet zijn van een misverstand, is daarvoor onvoldoende. Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte01] de aangever zijn kleding lang en grondig doorzoekt, daarbij de goudkleurige ring van zijn vinger neemt en andere spullen van de grond opraapt. De weggenomen goederen zijn naderhand bij de verdachten aangetroffen, de pasjes in de fouillering van [medeverdachte01] en de ring in de auto waarin de medeverdachte na het geweldsincident wegreed. Dat geen sprake zou zijn geweest van een financieel motief doet niet af aan de conclusie van de rechtbank dat beide verdachten zich de weggenomen goederen in vereniging en met geweld wederrechtelijk hebben toegeëigend.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 19 maart 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven met een mes meerdere stekende bewegingen in de richting van het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] heeft gemaakt, waardoor voornoemde [slachtoffer01] een snijwond in zijn hand heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 maart 2023 te Rotterdam, op/aan de openbare weg, te weten het [locatie delict01] , tezamen en in vereniging met een ander
- een (gouden) ring en
- meerdere bankpassen op naam van [slachtoffer01] en
- meerdere identiteitsdocumenten op naam van [slachtoffer01] en
- meerdere andere pasjes van [slachtoffer01] ,
in elk geval enig goed, die aan [slachtoffer01] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door
- meerdere malenmet kracht het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] beet te pakken en vast te houden en
- meerdere malen voornoemde [slachtoffer01] naar de grond te brengen en (vervolgens) met zijn, verdachtes, knie op het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te drukken en
- meerdere malen althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en op/tegen het hoofd en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en te stompen en te duwen en
- aan voornoemde [slachtoffer01] de dreigende woorden toe te voegen: "Geef alles, anders ben je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en- een (nek)klem aan te leggen rondom de hals en/of nek van voornoemde [slachtoffer01] en voornoemde [slachtoffer01] met voornoemde (nek)klem vast te houden en
- een mes tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer01] te houden en
- met een mes meerdere stekende bewegingen in de richting van het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te maken, waardoor voornoemde [slachtoffer01] een snijwond in zijn hand heeft opgelopen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1, primair
poging tot doodslag
2.
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Meerdaadse samenloop
Namens de verdachte is een beroep gedaan op eendaadse samenloop. De rechtbank merkt in dit verband op dat zij, anders dan door de verdediging is bepleit, komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Bij de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten is sprake van eenheid van tijd en plaats. In de artikelen 287 Sr en 312 Sr worden echter verschillende belangen beschermd. Een handeling die onder beide delictsomschrijvingen valt, levert daarom meerdaadse samenloop op.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. De aangever achtervolgde de verdachte en zijn tweelingbroer terwijl zij een steeg inliepen en stond ineens met een mes voor hen. De verdachte moest zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en dat van zijn tweelingbroer, zodat sprake is van een noodweersituatie. De verdachte ging hierin echter te ver vanwege een hevige gemoedstoestand.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn geweest van een noodweersituatie, waarbij de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar heeft overschreden. Een beroep op noodweerexces slaagt in ieder geval niet als zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan.
Hoewel de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen wat de exacte aanleiding is geweest voor het geweld van de verdachten jegens de aangever, ziet zij op basis van de camerabeelden of enig ander bewijsmiddel geen enkele aanwijzing dat de verdachte door de aangever met een mes zou zijn bedreigd. Op de beelden is te zien dat de verdachten en de aangever ogenschijnlijk rustig pratend de steeg inlopen en dat [verdachte01] de aangever na enige tijd uit het niets een vuistslag lijkt te geven, waardoor hij in de visie van de rechtbank als initiator van het geweld moet worden beschouwd. De medeverdachte [medeverdachte01] heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren of de aangever een mes bij zich had.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf waartegen de verdachte zich had mogen verdedigen. Nu geen sprake is van een noodweersituatie wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn tweelingbroer schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan diefstal met geweld. Het slachtoffer is door de beide verdachten geschopt en geslagen en naar de grond gewerkt. Hij had hierbij geen schijn van kans en kon niet ontkomen aan het geweld van de beide verdachten. De medeverdachte heeft met een mes meerdere stekende bewegingen gemaakt richting het slachtoffer, terwijl de verdachte hem in een nekklem hield. Dat het slachtoffer hierbij geen (potentieel) dodelijk letsel heeft opgelopen en het er relatief goed vanaf heeft gebracht, is niet te danken aan het handelen van de verdachten. Bij deze geweldshandelingen hebben de verdachten ook zijn ring en pasjes gestolen. De vraag die onbeantwoord blijft is hoe het met het slachtoffer zou zijn afgelopen als de politie niet zo snel ter plaatse was verschenen na een camerasignalering. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 2 juni 2023 blijkt dat de verdachte recent eenmaal is veroordeeld ter zake van bedreiging van politiepersoneel.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juni 2023. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte woont in België en is in Nederland eenmaal veroordeeld. De verdachte heeft een afgeronde opleiding en had werk tot aan zijn eerste justitiecontact in januari 2023. Zijn werkgever heeft hem naar aanleiding van dit incident ontslagen. Hij kan naar eigen zeggen nog circa 2 maanden rondkomen van zijn spaargeld. Vanwege zijn ontkennende proceshouding, kan de reclassering geen inschatting maken van de criminogene factoren en de vraag of verdere interventies nodig zijn. Daarnaast is de verdachte niet in Nederland woonachtig. Geadviseerd wordt een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om bij een veroordeling geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een dergelijke straf acht de rechtbank niet passend, gelet op de ernst van de feiten. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen, geheel onvoorwaardelijke straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] , ter zake van de beide ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting is namens de benadeelde partij aangevoerd dat de ring inmiddels is teruggegeven en dat daarom € 200,= in mindering wordt gebracht op de materiële schadevordering. Ten aanzien van de immateriële schadevordering is, in reactie op het standpunt van de verdediging, ter zitting aangevoerd dat de benadeelde littekens heeft overgehouden aan het geweldsincident.
De benadeelde partij heeft, na aanpassing van de vordering ter zitting, een vergoeding gevorderd van € 1.097,91 aan materiële schade, bestaande uit € 375,= aan eigen risico van de zorgverzekering, € 449,35,= voor schade aan de kleding (jas en schoenen), € 255,= in verband met gestolen oorbellen en € 23,56 aan reiskosten. Daarnaast is een vergoeding gevorderd van € 3.000,= aan immateriële schade en een vergoeding van € 1.000,= aan nog te verwachten (im)materiële schade. Deze toekomstige schade wordt gevorderd met het oog op een eventueel hoger beroep en kan op dit moment niet nader worden onderbouwd.
8.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat op basis van het dossier niet duidelijk is of de benadeelde partij oorbellen droeg ten tijde van het tenlastegelegde en dat evenmin duidelijk is wat hier vervolgens mee is gebeurd. Verder is onduidelijk welke jas de aangever droeg en wat de waarde daarvan was. Verzocht wordt de materiële schadevordering op deze punten af te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schadevordering acht de verdediging een bedrag van € 1.000,= passend. Verzocht wordt de immateriële schadevordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Materiële schade
Het staat vast dat aan de benadeelde partij door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Met uitzondering van de oorbellen, acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding voldoende aannemelijk, is deze door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) weersproken en komt deze ook anderszins niet onredelijk of onrechtmatig voor, zodat dit deel van de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 897,91.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor de oorbellen, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van die vordering ontoereikend zijn. Niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij de oorbellen droeg ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen. Het pleidooi tot matiging van de vordering wordt verworpen, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan bij de onderbouwing van dit standpunt door de verdediging is aangenomen.
Toekomstige schade
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de toekomstige schade, betreft schade die (nog) niet is geleden en (daarom) niet nader is onderbouwd. Dit deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoofdelijkheid, wettelijke rente en veroordeling in proceskosten
Nu de verdachte de strafbare feiten samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 maart 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij nog moet maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.897,91, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2023 en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, waarbij betaling door de één de ander van diens betalingsverplichting bevrijdt, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 3.897,91 (zegge: drieduizendachthonderdzevenennegentig euro en eenennegentig eurocent), bestaande uit € 897,91 aan materiële schade en € 3.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.897,91(hoofdsom,
zegge: drieduizendachthonderdzevenennegentig euro en eenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.897,91 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
48 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Deze beslissing is genomen op 29 juni 2023 door mr. L.J.M. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en S.K. Lanning-Stein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 19 maart 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere, althans een,
stekende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer01] heeft gemaakt, waardoor voornoemde [slachtoffer01] een snijwond in
zijn hand heeft opgelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2023 te Rotterdam,
openlijk, te weten, op of aan het [locatie delict01] , in elk geval op of aan de openbare
weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer01]
door
- meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer01] beet te pakken en/of vast te houden en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer01] naar de grond te brengen
en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, knie op het lichaam van voornoemde [slachtoffer01]
te drukken en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het
hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en/of te stompen
en/of te duwen en/of
- een (nek)klem aan te leggen rondom de hals en/of nek van voornoemde [slachtoffer01]
en/of voornoemde [slachtoffer01] met voornoemde (nek)klem vast te houden en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd van
voornoemde [slachtoffer01] te houden en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere, althans een,
stekende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer01] te maken, waardoor voornoemde [slachtoffer01] een snijwond in zijn
hand heeft opgelopen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 maart 2023 te Rotterdam,
op/aan de openbare weg, te weten het [locatie delict01] , althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een (gouden) ring en/of
- meerdere, althans een, bankpas(sen) op naam van [slachtoffer01] en/of
- meerdere, althans een, identiteitsdocument(en) op naam van [slachtoffer01] en/of
- meerdere, althans een, (andere) pasjes van [slachtoffer01] ,
in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer01] beet te pakken en/of vast te houden en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer01] naar de grond te brengen
en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, knie op het lichaam van voornoemde [slachtoffer01]
te drukken en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het
hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en/of te stompen
en/of te duwen en/of
- aan voornoemde [slachtoffer01] de dreigende woorden toe te voegen: "Geef alles, anders
ben je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een (nek)klem aan te leggen rondom de hals en/of nek van voornoemde [slachtoffer01]
en/of voornoemde [slachtoffer01] met voornoemde (nek)klem vast te houden en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd van
voornoemde [slachtoffer01] te houden en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere, althans een,
stekende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer01] te maken, waardoor voornoemde [slachtoffer01] een snijwond in zijn
hand heeft opgelopen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )