4.1.1.Standpunt verdediging
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de door de politie aangetroffen en in beslag genomen tabak een accijnsgoed, als bedoeld in de Wet op de accijns, is.
De politie heeft de tabak die in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel is aangetroffen, verdeeld in ‘grove’ en ‘fijne’ tabak. Van de grove tabak heeft het Douane Laboratorium vastgesteld dat de tabak zonder verdere behandeling niet rookbaar is. De grove tabak kan daarom niet worden gekwalificeerd als een accijnsgoed.
De aangetroffen tabak in de loods aan de [adres03] in Oud-Beijerland betreft voor een deel (monsters 1 en 8) ook tabak die zonder verdere behandeling niet rookbaar is. Die tabak is daarom evenmin aan te merken als een accijnsgoed.
Verder is in beide gevallen op grond van het dossier niet vast te stellen welk deel van de tabak wel en welk deel geen accijnsgoed is. Niet alle dozen met tabak zijn onderzocht, zodat niet uit te sluiten is dat slechts een deel van de tabak een accijnsgoed is.
De verdachte moet daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
4.1.2.Beoordeling
Inleiding
Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 december 2017 heeft de politie in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel een tabaksverwerkingsfabriek aangetroffen. In de loods waren verschillende machines, zoals snijmachines en verpakkingsmachines, weegschalen en dozen met lege verpakkingen voor shag met een vals merk erop aanwezig. Verder heeft de politie 27 dozen met in totaal 3000 kilo tabak aangetroffen en een doos waarin met tabak gevulde shagverpakkingen met een vals merk zaten. De politie heeft de tabak in de dozen op het oog onderverdeeld in ‘grove’ en ‘fijne’ tabak. Van beide soorten is een monster genomen en ook is een monster genomen van de tabak uit een gevulde shagverpakking. Het Douane Laboratorium heeft de drie monsters onderzocht. Zijn conclusies luiden als volgt:
- het monster van de grove tabak betreft stukken (gedeeltelijk) gestripte bladeren tabak, die door de aanwezigheid van glycerine en propaandiol is bevochtigd. Het product bestaat uit gecontroleerd bevochtigde tabak en is zonder verdere behandeling niet rookbaar. Na versnijden van het monster is de tabak wel rookbaar met behulp van een rookmachine;
- de monsters van de fijne tabak en uit het pakje shag bestaan uit bruin, gedroogd, plantaardig materiaal met tabaksgeur. Voor beide monsters geldt dat de aanwezigheid van 1,2-propaandiol erop duidt dat de tabak gecontroleerd bevochtigd is. De tabak kan worden aangemerkt als rooktabak.
Op 9 april 2019 heeft de politie in de loods aan de [adres03] in Oud-Beijerland een tabaksverwerkingsfabriek aangetroffen. In de loods waren soortgelijke apparatuur en verpakkingsmateriaal aanwezig als in de hiervoor genoemde loods in Capelle aan den IJssel. In de loods is in diverse dozen, tonnen en emmers in totaal 2.395 kilo tabak aangetroffen. Van deze tabak zijn acht monsters genomen. Het Douane Laboratorium heeft de monsters onderzocht. Zijn conclusies luiden als volgt:
- de monsters 1 en 8 betreffen gedroogd plantaardig materiaal met tabaksgeur en chocoladegeur en bestaan uit stukken (gedeeltelijk) gestripte bladeren. De aanwezigheid van glycerol en 1,2-propaandiol duidt erop dat de tabak gecontroleerd is bevochtigd. Deze tabak is zonder verdere behandeling niet rookbaar. Na versnijden van het monster is de tabak rookbaar met behulp van een rookmachine.
- de monsters 2 tot en met 7 bestaan uit gecontroleerd bevochtigde tabak en de tabak is zonder verdere behandeling rookbaar met behulp van een rookmachine. De tabak kan aangemerkt worden als rooktabak.
Juridisch kader
Op grond van de artikelen 1, 5 en 29 van de Wet op de accijns wordt accijns geheven op tabaksproducten – waaronder tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak wordt verstaan – en is het niet toegestaan een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van die wet in de heffing is betrokken.
Dat de bemonsterde ‘fijne’ tabak en de tabaksmonsters 2 tot en met 7 rooktabak, en dus accijnsgoederen in de zin van de Wet op de accijns zijn, staat niet ter discussie.
Wel moet de vraag worden beantwoord of de door de politie aangetroffen ‘grove’ tabak en de tabaksmonsters 1 en 8 rooktabak en dus accijnsgoederen, als bedoeld in de Wet op de accijns, zijn. Voor de beoordeling van deze vraag is de volgende regelgeving relevant.
Op 1 januari 2011 is de Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van de Europese Unie (hierna: de Richtlijn) in werking getreden (en vervolgens in de Wet op de accijns geïmplementeerd). In de Richtlijn zijn algemene beginselen vastgesteld voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns die de lidstaten op tabaksfabricaten (oftewel tabaksproducten) heffen. Verder zijn in de Richtlijn definities vastgesteld van sigaretten, sigaren, cigarillo’s en andere vormen van rooktabak in het kader van een uniforme en billijke belastingheffing door de lidstaten.
In artikel 5 van de Richtlijn is de definitie van rooktabak gegeven. Volgens het eerste lid van dat artikel wordt daaronder verstaan tabak die is ‘gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot ‘flakes’ – plakken – geperste tabak, die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt’.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 6 april 2017 (ECLI:EU:C:2017:277) overwogen dat artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat gedroogde, platte, onregelmatige, gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren die een primaire droging hebben ondergaan en gecontroleerd zijn bevochtigd, die glycerinesporen bevatten en die na gewone voorbereiding (malen of met de hand versnijden) geschikt zijn om te worden gerookt, onder het begrip ‘rooktabak’ in de zin van die bepaling vallen.
Verdere beoordeling
De uitleg door het Hof van Justitie brengt in deze zaak mee dat ook de ‘grove’ tabak en de tabak met de monsternummers 1 en 8 als rooktabak kunnen worden aangemerkt, nu het Douane Laboratorium heeft vastgesteld dat deze tabak na versnijding (en dus zonder verdere industriële verwerking) rookbaar is. Het verweer wordt verworpen.
Ook het verweer dat een deel van de tabak mogelijk geen accijnsgoed is, omdat niet alle dozen met tabak zijn onderzocht, wordt verworpen. Nu niet gesteld of anderszins aannemelijk is geworden dat de genomen monsters niet representatief zijn, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat een deel van de tabak in de loodsen geen rooktabak en dus geen accijnsgoed zou zijn.
De rechtbank concludeert dan ook dat over alle tabak in de loodsen accijns had moeten worden betaald.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 (parketnummer 83-234925-20)
4.1.7.Beoordeling
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon, dat als oogmerk het plegen van misdrijven heeft.
Zoals hiervoor onder 4.1.4 reeds is overwogen, blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het opzetten van de illegale tabaksverwerkingsfabriek. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat zij hiermee gedurende langere tijd bezig geweest zijn. Aanvankelijk was het de bedoeling van de verdachte en [medeverdachte01] om de illegale fabriek elders op te zetten, te weten in de loods aan de [adres04] in Leidschendam. [medeverdachte01] heeft in november 2017 machines en andere spullen voor het produceren van illegale shag in die loods laten plaatsen. Ook de verdachte is, samen met [medeverdachte01] , bij deze loods geweest omdat hij nog een ander pand op het terrein wilde gebruiken. Omdat de eigenaar van de loods niet akkoord ging met het beoogde gebruik van de loods, heeft hij aan [medeverdachte01] gevraagd om de opgeslagen goederen uit de loods te halen. In december 2017 zijn alle spullen uit de loods verplaatst naar de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel.
Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, gericht op het fabriceren van onveraccijnsde en merkvervalste shag. Het oogmerk de in de tenlastelegging genoemde misdrijven te plegen, is gelet op wat hiervoor is overwogen een gegeven. Het verweer wordt verworpen.