ECLI:NL:RBROT:2023:6797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/4752 en ROT 22/4753
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten over IVA-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in twee beroepen van verzoeker tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot zijn IVA-uitkering. Verzoeker had in het verleden bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, waarin werd bepaald dat hij recht had op een IVA-uitkering, maar dat deze uitkering verrekend zou worden met andere uitkeringen die hij ontving van de gemeenten Hellevoetsluis en Hoeksche Waard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in een nieuw besluit de pro-ratafactor voor de IVA-uitkering van verzoeker heeft verhoogd, wat leidde tot de intrekking van de beroepen door verzoeker.

Verzoeker heeft echter verzocht om een proceskostenveroordeling, omdat hij van mening was dat het UWV in de kosten moest bijdragen na de intrekking van zijn beroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenveroordeling in zaak ROT 22/4752 gegrond was, omdat het beroep tegen het bestreden besluit I terecht was ingesteld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.031,-, terwijl het verzoek in zaak ROT 22/4753 werd afgewezen, omdat er geen sprake was van tegemoetkomen aan het beroep. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het UWV verplicht is om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/4752 en ROT 22/4753

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Quispel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F.C.A.M. Brouwers-Weterings).

Inleiding

In het primaire besluit I van 24 november 2021 (ROT 22/4752) heeft verweerder bepaald dat verzoeker vanaf 19 augustus 2013 recht heeft op een IVA [1] -uitkering, omdat verzoeker in het verleden in Nederland verzekerd is geweest tegen arbeidsongeschiktheid. In het primaire besluit II van 25 november 2021 (ROT 22/4753) heeft verweerder – kort gezegd – bepaald dat deze uitkering (ook) wordt verrekend met andere uitkeringen die verzoeker ontvangt van de voormalig gemeente Hellevoetsluis (thans: Voorne aan Zee) en de gemeente Hoeksche Waard.
Met de bestreden besluiten I (ROT 22/4752) en II (ROT 22/4753) van 11 augustus 2022 heeft verweerder de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard. In het bestreden besluit I heeft verweerder bepaald dat verzoeker onverminderd recht heeft op een IVA-uitkering, op basis van een pro-ratafactor van 0,6736. In het bestreden besluit II heeft verweerder bepaald dat verweerder verzoekers IVA-uitkering nog steeds uitbetaalt (tot de hoogte van de betreffende uitkeringen) aan de bovengenoemde (voormalige) gemeenten. Verzoeker heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide beroepen een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft onder verwijzing naar beide beroepen op 2 mei 2023 nadere stukken ingediend.
Op 22 mei 2023 heeft verweerder naar aanleiding van de nader ingediende stukken opnieuw beslist op het bezwaar van verzoeker (het nieuwe bestreden besluit I, ROT 22/4752), verzoekers bezwaar voor zover gericht tegen het primaire besluit I gegrond verklaard en bepaald dat verzoeker recht heeft op een IVA-uitkering op basis van een pro-ratafactor van 0,7148.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker beide beroepen ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van zijn proceskosten in beroep. Op 30 juni 2023 heeft verweerder daarop gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [2] zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [3]
ROT 22/4752
2. Nu het beroep tegen bestreden besluit I terecht werd ingesteld, zal het verzoek als kennelijk gegrond worden toegewezen. Verweerder heeft op 30 juni 2023 schriftelijk ingestemd met een veroordeling in de proceskosten in bezwaar en in beroep. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op een hoorzitting). De waarde van 1 punt in beroep is € 837,- en de waarde van 1 punt in bezwaar is € 597. De wegingsfactor is 1. Toegekend wordt dus € 837,- + € 597,- + € 597,- = € 2.031,-.
3. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.
ROT 22/4753
4. De rechtbank overweegt dat in deze beroepszaak geen sprake is van geheel of gedeeltelijk is tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek wordt daarom afgewezen en is daarom kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in het beroep met zaaknummer ROT 22/4752 in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.031,-;
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten in zaak ROT 22/4753 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. In het verzetschrift dient ook te worden aangegeven of een partij wenst te worden gehoord op een zitting. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Besluit proceskosten bestuursrecht