ECLI:NL:RBROT:2023:6728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
C/10/594544 / HA ZA 20-355
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid VvE voor wateroverlast bij vakantiewoning op erfpacht

In deze zaak heeft de eigenaar van een vakantiewoning op een vakantiepark, die te maken heeft met wateroverlast, de Vereniging van Eigenaren (VvE) aangesproken voor schadevergoeding. De VvE betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de wateroverlast het gevolg was van te hoog grondwater en niet van ondeugdelijke afvoer van hemelwater. De rechtbank heeft na een deskundigenonderzoek geoordeeld dat de eigenaar tot op zekere hoogte wateroverlast moet dulden. De door de eigenaar gevraagde maatregelen zijn te bezwaarlijk en kostbaar in verhouding tot de ernst van de wateroverlast. De rechtbank heeft de vorderingen van de eigenaar afgewezen, omdat de VvE niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de VvE verantwoordelijk is voor de afvoer van hemelwater, maar niet voor de gevolgen van grondwater. De eigenaar heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de wateroverlast zijn woongenot aantast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/594544 / HA ZA 20-355
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
de vereniging
VVE [naam VvE01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.J.A.M. Besselink te Arnhem,
tegen
[persoon01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de VVE en [persoon01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken, waaronder het tussenvonnis van 31 maart 2021 (laatstgenoemd tussenvonnis zal hierna “het tussenvonnis” worden genoemd);
  • de brief van de VVE van 8 november 2021 met betrekking tot het voorschot voor het deskundigenonderzoek;
  • de e-mail van de rechtbank van 14 december 2021 met betrekking tot het voorschot voor het deskundigenonderzoek;
  • het concept ‘Verslag deskundige’ van 16 augustus 2022;
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende wijziging van eis van [persoon01] van 28 september 2022 met twee producties (genummerd als productie 1 en 2);
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens reactie op wijziging van eis van de VVE, met drie producties (genummerd als productie 1 tot en met 3);
  • het definitieve deskundigenbericht van 13 januari 2023, nadat partijen alsnog in de gelegenheid zijn gesteld op het concept te reageren;
  • de nadere conclusie na deskundigenbericht van [persoon01] , met bijlage A;
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens reactie op wijziging van eis van de VVE, met één productie (genummerd als productie 4).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De gewijzigde vordering

2.1.
[persoon01] vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de VVE gebiedt een watergang te realiseren van de vijver, gelegen op het gemeenschappelijke gedeelte van [locatie01] grenzend aan woning 183 van [persoon01] , naar de sloot ten noordnoordoosten van [locatie01] die in beheer is bij het waterschap. Realisatie dient te geschieden uiterlijk binnen 2 maanden na betekening van het door de rechtbank gewezen vonnis, op straffe van verbeurte van een door de rechtbank vast te stellen dwangsom voor iedere dag dat de VVE in gebreke blijft;
verklaart voor recht dat de VVE aansprakelijk is voor alle door [persoon01] geleden en te lijden schade als gevolg van de door hem ondervonden wateroverlast op grond van een toerekenbare tekortkoming van de VVE dan wel een onrechtmatige daad van de VVE;
de VVE veroordeelt tot betaling van de onderstaande bedragen:
- € 108,25, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 januari 2018;
- € 110,10, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 januari 2018;
- € 1.250,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 januari 2018;
- € 187,55, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 december 2017;
- € 133,92, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 november 2020;
- € 10.587,50, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 november 2021;
de VVE gebiedt onderzoek te verrichten naar de staat van de fundering en het metselwerk onder het maaiveld van woning 183 van [persoon01] en eventueel geconstateerde gebreken te herstellen, met bepaling dat:
- de VVE verplicht is de resultaten van het onderzoek per omgaande met [persoon01] te delen;
- het onderzoek en de eventueel uit te voeren herstelwerkzaamheden in aanwezigheid van [persoon01] dienen plaats te vinden, op straffe van verbeurte van een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
de VVE veroordeelt in de kosten en de nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het te wijzen vonnis.

3.De verdere beoordeling

in reconventie
I. Eiswijziging
3.1.
[persoon01] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht zijn eis gewijzigd. De wijziging houdt in dat de in het tussenvonnis onder vordering 1 vermelde gevorderde lange termijn oplossing is geëxpliciteerd. Verder heeft [persoon01] de in dat tussenvonnis vermelde vorderingen 2, 4, 5, 7 en 8 ingetrokken (nadat op vordering 4 en 5 in het tussenvonnis al was beslist) en heeft hij de vordering tot schadevergoeding (vordering 6 in het tussenvonnis) aangepast en geconcretiseerd. [persoon01] heeft zijn eis ten slotte aangevuld met de hierboven vermelde vordering 4.
3.2.
Uit artikel 130 Rv volgt dat zolang geen termijn voor het wijzen van eindvonnis is bepaald, eiser in beginsel bevoegd is zijn eis te veranderen of te vermeerderen. Dat is slechts anders indien uit de eisen van goede procesorde volgt dat gedaagde door die wijziging van eis onredelijk wordt belemmerd in zijn verdediging of het geding daardoor onredelijk wordt vertraagd.
3.3.
Op het moment van de eiswijziging van [persoon01] was nog geen datum voor het eindvonnis bepaald, zodat deze in beginsel toelaatbaar is. De VVE heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de eiswijziging toelaatbaar is. Zij zal dan ook beslissen op de gewijzigde eis.
II. Het deskundigenbericht
3.4.
In het tussenvonnis is, samengevat, de vraag aan de orde gesteld of en in welke mate sprake is van wateroverlast in en rondom de vakantiewoning van [persoon01] , of in hoeverre die overlast valt te verwachten, wat daarvan de oorzaak is en hoe een eventueel probleem met overtollig hemelwater kan worden opgelost. Ter beantwoording van die en daaraan gerelateerde vragen is in het deskundigenvonnis ir. [deskundige01] , senior hydroloog bij Deltares (hierna ook: [deskundige01] ), tot deskundige benoemd.
3.5.
[deskundige01] heeft een deskundigenbericht uitgebracht. Partijen hebben op een door hem uitgebracht conceptrapport gereageerd. Die reacties zijn in het definitieve deskundigenbericht verwerkt. Partijen hebben tegen de gehanteerde methode, de feitelijke waarnemingen en conclusies van de deskundige geen bezwaren gericht. De rechtbank gaat bij haar beoordeling dan ook uit van de deugdelijkheid en juistheid daarvan.
3.6.
In verband met de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank hieronder (II.1) eerst de antwoorden van [deskundige01] op de vragen van de rechtbank opnemen. Daarna (II.2) volgen de aan die antwoorden ten grondslag liggende onderzoeksresultaten. In onderdeel III van de beoordeling staat wat de beantwoording van de vragen door [deskundige01] en zijn onderliggende onderzoek betekenen voor het oordeel van de rechtbank.
II.1 Beantwoording door de deskundige van de vragen
3.7.
[deskundige01] heeft in hoofdstuk 7 van zijn rapport de vragen van de rechtbank als volgt beantwoord.

Vraag 1: Is er op dit moment wateroverlast in en/of rondom de vakantiewoning met tuin van [persoon01] waarneembaar? En zo ja, wat is de omvang en de oorzaak van de overlast? En is er onderscheid te maken tussen hemelwater en grondwater?Bij het beantwoorden van deze vraag is er vanuit gegaan dat met deze vraag wordt bedoeld dat er wateroverlast is opgetreden, dan wel kan zijn opgetreden in de huidige situatie.
Waarbij onder huidige situatie wordt verstaan de situatie zonder aanvullende maatregelen om de kans op wateroverlast te verkleinen.
Omvang
Zolang er geen materiële schade optreedt is wateroverlast een subjectief begrip.
Waterschade door zware neerslag en/of omhoog komend grondwater is tot op heden volgens beide partijen nog niet opgetreden. Wel is de bodem rondom huisje 183 meerdere keren zo nat geweest dat er gedurende enige tijd water op [het] maaiveld heeft gestaan in de tuin rondom het huisje. De (grond)waterstand onder het huisje is tot op heden niet hoger geweest dan ongeveer 35 cm onder het vloeroppervlak van het huisje. Als bewoner kun je daar ongerust over worden en het als overlast ervaren. Als beheerder kun je stellen dat het goed is gegaan, omdat er geen schade is opgetreden.
Oorzaak
Het perceel waarop huisje 183 staat, is qua maaiveldhoogte het laagst gelegen deel van het park. Het ligt ook enkele decimeters lager dan de wegen eromheen. Dat betekent dat overtollig neerslagwater zich van nature verzamel[t] op dit perceel. Bij zware buien kan het tijdelijk over maaiveld toestromen. Bij veel en langdurende neerslag kan het via het grondwater toestromen. Het overtollige water kan het perceel alleen verlaten via infiltratie naar het grondwater. Alleen als het water hoger komt te staan dan het laagste punt van de omliggende wegen kan het water over maaiveld het gebied uitstromen. In dat geval staat het water hoger dan de vloer van huisje 183 en zal er zeer waarschijnlijk sprake zijn van materiële schade. Dat is tot op heden nog niet voorgekomen.
Feitelijk wordt wateroverlast in dit gebied altijd veroorzaakt door neerslag die tot hoge grondwaterstanden leidt. Het een is dus het gevolg van het ander en er is daarmee geen onderscheid te maken tussen hemelwater en grondwater. Hemelwater kan plassen op maaiveld veroorzaken als de neerslag groter is dan de infiltratiecapaciteit van de grond. Naarmate deze plassen dieper worden, gaat een deel van het water over maaiveld afstromen naar de laagste delen. In de omgeving van huisje 183 is dat de als wadi aangemerkte vijver. Omdat de neerslag (meestal) op een groter gebied valt, gaat door de infiltratie van deze neerslag de grondwaterstand omhoog. Het overgrote deel van de neerslag zal infiltreren en als grondwaterstroming langzaam naar de lagere delen in het gebied stromen. Zodra de grondwaterstand boven de bodem van de vijver uitstijgt, vult de vijver zich met water tot een maximum niveau dat gelijk is aan die van de omliggende grondwaterstand. Het grondwater zal langzaam afstromen naar de dichtstbij gelegen drainage, vanaf het perceel waarop huisje 182 [de rechtbank begrijpt: 183] ligt, is dat de sloot van het waterschap die net ten noorden van de ingang van het park ligt.
Vraag 2: Is bij zwaardere regenval (meer) overlast te verwachten en zo ja, vanaf welke hoeveelheid?
Bij het beantwoorden van deze vraag is er vanuit gegaan dat met deze vraag wordt bedoeld dat er wateroverlast kan optreden bij meer neerslag in de huidige situatie. Waarbij onder huidige situatie wordt verstaan de situatie zonder aanvullende maatregelen om de kans op wateroverlast te verkleinen.
Daarbij moet worden beseft dat het moment dat deze zwaardere neerslag valt van wezenlijk belang is. Een zware bui na een lange periode van droogte (in de zomer met relatief veel verdamping) zal minder snel tot overlast leiden dan een zelfde bui na een relatief natte periode (in de winter met bijna geen verdamping). In het eerste geval is de grondwaterstand relatief laag en kan de bodem veel neerslag opnemen voor de grondwaterstand het maaiveld bereikt. In het tweede geval is de grondwaterstand relatief hoog en kan de bodem veel minder neerslag opnemen. Deze verschillen in grondwaterstand bij aanvang van zo’n bui kunnen in dit gebied meer dan 1 meter bedragen.
Er moet worden opgemerkt dat statistisch gezien de kans op zeer extreme buien in de zomer groter is dan in de winter.
Zwaardere bui
Hoeveel zwaarder de bui moet zijn om in de toekomst meer wateroverlast te veroorzaken is niet eenduidig aan te geven. Het modelonderzoek met de zogenaamde Limburg-bui, de neerslag die gevallen is rond 13 en 14 juli 2021 in Zuid Limburg, laat zien dat deze bui ook als die in de zomer valt waarschijnlijk meer wateroverlast zal veroorzaken dan tot nu toe het geval is geweest. De neerslaghoeveelheid van de Limburg-bui komt volgens de huidige KNMI statistieken minder vaak voor dan een keer per 1000 jaar.
Vraag 3: Is de Wadi (mede) de oorzaak van de aanwezige en/of te verwachten wateroverlast? Zijn er ook andere oorzaken aan te wijzen en zo ja, welke?
De wadi, zoals die er momenteel ligt, is een vijver zonder afvoer. De waterstand in de wadi is daarmee feitelijk grondwater dat boven maaiveld (de bodem van de wadi) uitkomt. De wadi is daarmee geen oorzaak van wateroverlast. De wadi verminder[t] de kans op wateroverlast een klein beetje, omdat er op die plek ongeveer 6 keer zoveel water in past dan er op die plek in de grond zou passen als er geen wadi zou zijn. Het volume van de wadi is echter dermate klein dat dit nauwelijks invloed heeft op de grondwaterstand.
De voornaamste oorzaken van wateroverlast zijn stijgende grondwaterstanden bij hevige neerslag in combinatie met het ontbreken van mogelijkheden om het overtollige neerslagwater af te voeren.
Vraag 4: Functioneert de Wadi naar behoren? Is het in deze specifieke situatie een adequaat middel om de wateroverlast te verhelpen?
Of de wadi naar behoren functioneert, hangt van het doel van deze als wadi gedefinieerde vijver af. Als we ervan uitgaan dat de wadi is bedoeld als losstaande vijver met als enige afvoermogelijkheden verdamping en infiltratie, functioneert het naar behoren. In dat geval is het in deze specifieke situatie echter geen adequaat middel om wateroverlast te verhelpen.
Vraag 5: Wat is er te zeggen over mogelijke (andere) oplossingen en de mate van waarschijnlijkheid dat wateroverlast daarmee verholpen zal zijn
De enige oplossing waarmee wateroverlast in de toekomst te verhelpen is, is het afvoeren van overtollig water. Hoge grondwaterstanden bij specifieke objecten kunnen met extra drainage bij deze objecten verlaagd worden, maar ook dit water zal dan moeten worden afgevoerd. Het perceel waarop huisje 183 ligt heeft het laagste maaiveld van [locatie01] en ligt vlakbij de plek waar de hoogste grondwaterstanden optreden. Deze combinatie maakt dit perceel het meest kwetsbaar voor wateroverlast in natte perioden en bij extreme neerslaghoeveelheden.”
II.2 Het door de deskundige verrichte onderzoek en zijn bevindingen
3.8.
De antwoorden van de deskundige op de vragen zijn tot stand gekomen naar aanleiding van constateringen tijdens twee veldbezoeken, een analyse van de hydrologische situatie en de neerslag en een voor het onderzoek ontwikkeld grondwatermodel ter bepaling van effecten op de grondwaterstand in het verleden en de toekomst. Het deskundigenrapport vermeldt hierover, voor zover van belang, het volgende.

4.2 Verschil met de wadi’s in [locatie01]
Tijdens een bezoek op 24 februari 2022 aan de locatie is gebleken dat de Wadi in [locatie01] feitelijk niets meer dan een vijver is met een vrije waterspiegel die ongeveer gelijke tred houdt met de grondwaterstand. Figuur 2 laat de situatie zien op een satelliet beeld van Google Earth op een moment (27 maart 2020) dat er water in de vijver stond.
Figuur 2 Overzicht van de situatie, afgebeeld op een Google Earth satelliet beeld van 27 maart 2020. De blauwe omlijning geeft de locatie van de als wadi bestempelde vijver weer op ongeveer 20 m ten noorden van huisje 183. De donkere kleur binnen de blauwe omlijning geeft aan dat er op dat moment water in de vijver stond.
In droge perioden, bij diepe grondwaterstanden, staat de vijver droog. (…) Bij flinke regenval stijgt het grondwater in het gebied en daarmee komt er water in de vijver te staan. Het water in de vijver wordt bij hevige regenval mogelijk aangevuld met water dat over maaiveld naar de vijver afstroomt, waardoor het peil in de vijver in die situaties iets sneller kan stijgen dan de grondwaterstand. Ook is het waarschijnlijk dat water via de bodem van de vijver wat moeilijker infiltreert dan vanaf maaiveld, omdat de bodem van de vijver door het regelmatig droogvallen enige weerstand tegen infiltratie kan opbouwen. Maar uiteindelijk stelt het waterpeil in de vijver zich in op het niveau van de grondwaterstand rondom de vijver.
(…)
Het water kan wel uit de vijver infiltreren, maar niet uit de vijver worden afgevoerd. Als de vijver vol is, verspreid[t] het resterende water zich over de lage plekken in het maaiveld, totdat een niveau bereikt wordt waarbij het water over de weg in noordelijke richting het gebied uit kan stromen. Figuur 4 geeft een overzicht van de waterdieptes op maaiveld die bereikt worden als het water over de weg het perceel begint af te stromen. De oranjerode vlek in Figuur 4 geeft de locatie van de vijver aan.
Figuur 4 Waterdiepten op maaiveld bij een waterstand van NAP + 1.90m. De rode vierhoek geeft de wegen rondom het perceel waar huisje 183 ligt. Het water op het perceel waar huisje nummer 183 ligt, stroomt bij dit niveau nog net niet de weg over.
Afgaande op het laatste digitale hoogtebestand van Nederland (AHN4, uit 2020-2021) ligt het laagste niveau van de weg op iets meer dan 1.90 meter boven NAP. Als het water een niveau van NAP 1.90 m bereikt, staan grote delen van de percelen, waarop huisjes nr 182 t/m 186 gelegen zijn, onder water. De maximale waterdiepte op deze percelen is dan ongeveer 95 cm. Rondom huisje 183, het huisje van de heer [persoon01] , ligt het maaiveld volgens het AHN4 rond de NAP +1.80m. Tijdens het bezoek van 24 februari 2022 werd gezegd dat het waterpeil in de kruipruimte onder het huisje maximaal tot ongeveer 35 cm onder de vloer heeft gestaan.
(…)
Het water in een vijver in [locatie01] geeft feitelijk de hoogte van de grondwaterstand aan, zodra die grondwaterstand hoger wordt dan de bodem van die vijver. Het bij hoge grondwaterstanden draineren en afvoeren van dat drainagewater vanaf huisje 183 naar de nabijgelegen vijver heeft daarom alleen zin als het water vanuit die vijver ook weer afgevoerd kan worden. Dat kan momenteel alleen als de vijver leeggepompt wordt in een nabijgelegen riool. Daar zijn rioleringen echter niet voor bedoeld en dit is in principe dan ook verboden. Een betere oplossing is om het overtollige water af te voeren naar een nabijgelegen oppervlaktewater. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater ligt pal tegenover de ingang van het park, op ruim 150 m ten noordnoordoosten van de vijver bij huisje 183 (…). Deze sloot heeft een winterpeil van NAP +0.25 m en een zomerpeil van NAP +0.55 m (…) en ligt daarmee enkele decimeters lager dan de bodem van de vijver bij huisje 183.
Figuur 5 Sloot van waterschap, gelegen op ruim 150 m afstand van de vijver bij huisje 183 met rechts op de foto de ingang naar [locatie01]

5.Analyse situatie [locatie01]

5.1
Hydrologische analyse
Op [locatie01] zelf is, op enkele vijvers na, geen open water aanwezig. Zoals hiervoor uitgelegd, is het water in deze vijvers feitelijk grondwater dat alleen in natte tijden zichtbaar is wanneer de bodem van de vijvers onder de grondwaterstand ligt. Het water uit de vijvers kan niet worden afgevoerd en alleen de vijver verlaten door verdamping naar de atmosfeer en infiltratie van het grondwater.
De grondwaterstand in [locatie01] wordt naast door neerslag en verdamping vooral beïnvloed door:
• De zee, die op ongeveer 300 m ten noordwesten van de rand van [locatie01] ligt, op ongeveer 400 m afstand van huisje mr. 183 en waarvan de waterstand door eb en vloed dagelijks enkele meters varieert en gemiddeld rond NAP ligt;
• Een enkele meters brede sloot in beheer bij het waterschap waarin een zomerpeil van NAP +0.55 m en een winterpeil van NAP +0.25 m gehandhaafd wordt. De sloot ligt op enkele tientallen meters ten noordnoordoosten van [locatie01] en op een kleine 200 m afstand van huisje nr. 183.
• Drinkwaterwinning (…). De winning bestaat uit infiltratievijvers waarin een waterpeil van NAP +3 m gehandhaafd wordt met daaromheen een streng met winputten (om de 20 m) die tot een minimum waterdiepte van NAP + 0.1 m worden afgepompt. Het afpompingsniveau in de winputten is mede bepalend voor de grondwaterstand in [locatie01] . (…)
Binnen [locatie01] is vooral de hoogte van het maaiveld bepalend voor de grootte van de kans op wateroverlast. Figuur 7 geeft (…) een beeld van de hoogte van het maaiveld in [locatie01] en in de directe omgeving daarvan. (…) Het perceel waarop huisje 183 staat, het rode vierhoekje in Figuur 7, ligt bijna in zijn geheel lager dan NAP +2 m en is het laagste deel van het park. De wegen rondom dit perceel liggen hoger en vormen daarmee een barrière tegen over maaiveld afstromend water. Ten zuiden van het perceel liggen de twee, globaal zuid-noord lopende paden lager dan de omgeving en kunnen daarmee juist voor afvoer zorgen van over maaiveld afstromend water.
Figuur 7 Overzicht van de maaiveldhoogte in en rondom [locatie01] (…). Het rode vierhoekje geeft het perceel aan waarop huisje 183 staat. De blauwe vlek daarin geeft de ligging van de wadi.
(…)
5.2
Neerslag analyse
Voor de neerslaganalyse is gebruik gemaakt van cijfers afkomstig van het KNMI. (…)
Figuur 10 geeft een overzicht van de perioden waarin de meeste neerslag is gevallen. Het bovenste deel van deze figuur geeft de totale hoeveelheid gemeten neerslag in een periode, het onderste deel geeft het aantal dagen van een periode waarin die hoeveelheid neerslag is gevallen. Uit deze figuur blijkt dat in september 2017 de grootste hoeveelheid neerslag gemeten is, 220 tot 250 mm in 3 weken tijd. Figuur 11 laat deze periode in meer detail zien.
Hieruit blijkt dat een groot deel van de neerslag in deze periode (70 tot 100 mm) is gevallen in 2 dagen tijd, op 8 en 9 september.
Figuur 10 Overzicht van perioden met veel neerslag voor de jaren 2013 t/m 2020 voor KNMI weerstations Hoek van Holland (vanaf 2014) en KNMI neerslagstation Honselersdijk, met boven de totale neerslag van die periodes in mm en onder de lengte van die periodes in dagen.
Figuur 11 Detail overzicht van de gemeten neerslag in september 2017 voor KNMI weerstations Hoek van Holland en Voorschoten (vanaf 2014) en KNMI neerslagstation Honselersdijk
Figuur 12 geeft voor deze periode een statistische analyse van de neerslag van KNMI weerstation Voorschoten. De rode stippen in deze figuur geven voor september 2017 steeds de maximaal gemeten neerslag in een onafgebroken periode, lopend van 1 uur tot 9 dagen.
Figuur 12 Neerslagstatistiek met in rode stippen aangegeven de neerslag van de periode in september 2017 gemeten in KNMI weerstation Voorschoten.
De maximum gemeten 1 uur waarde in deze periode ligt met 15.3 mm nog onder de lijn met herhalingstijd van 2 jaar. Dat wil zeggen dat dit gemiddeld vaker dan 1 keer per 32 jaar voorkomt. De maximaal gemeten 24 uur waarde ligt met 77.6 mm midden tussen de 10 en 50 jaar lijn. De tabel impliceert een herhalingstijd van ongeveer 25 jaar (71 – 83 mm). De maximale metingen over een periode van 2 tot 6 dagen hebben een herhalingstijd van rond de 50 jaar.
Het 7 daagse maximum heeft een herhalingstijd van meer dan 100 jaar en de herhalingstijd van de 8 en 9 daagse maxima schommelt rond de 500 jaar. Dat toont aan dat de neerslagperiode van september 2017 zeldzaam zwaar is geweest.
De bui die midden juli 2021 in Zuid Limburg is gevallen impliceert dat er in de toekomst nog zwaardere buien kunnen vallen (Figuur 13 en Figuur 14).
Figuur 13 KNMI meetwaarden van de extreme hoeveelheid neerslag in juli 2021 in Zuid Limburg.
Het extreme van deze bui zit hem in de totale hoeveelheid neerslag, niet in de intensiteit.
De neerslag viel er nagenoeg onafgebroken gedurende ruim 50 uur met een intensiteit die
schommelde van 2 tot 5 mm per uur. De maximaal gemeten neerslag in 48 uur bedroeg er
182.4 mm (station Ubachsberg). De herhalingstijd daarvan ligt boven de 1000 jaar (Figuur
12).
Figuur 14 Dagwaarden van de gemeten neerslag in juli 2021 voor KNMI neerslagstations in Zuid Limburg.
5.3
Doorgerekende neerslagsituaties met een grondwatermodel
Om de huidige situatie rond [locatie01] te onderzoeken met een numeriek grondwatermodel [is] de periode 2016 tot en met februari 2018 doorgerekend. Uit de dossierstukken blijkt dat in de periodes rond de eerste helft van september 2017 en de wintermaanden van 2017-2018 de meeste wateroverlast is opgetreden. De doorgerekende anderhalf jaar daaraan voorafgaand, startend vanaf een gemiddelde situatie, draagt zorg voor realistische grondwaterstanden aan het begin van de extreme neerslag in september 2017.
Om te onderzoeken wat het effect kan zijn bij toekomstig nog zwaardere buien is met dit model ook een berekening uitgevoerd voor dezelfde periode, waarbij de actuele neerslag van 8 en 9 september (zie Figuur 11) is vervangen door een neerslag van 96 mm per dag. Dat levert een totaal van 192 mm in 2 dagen, wat nog iets zwaarder is dan de Limburg bui (Figuur 14). Er is daarbij bewust voor gekozen deze extreme bui aan het eind van de zomer te simuleren en niet in de winter, omdat de kans op dergelijke extreme buien in de zomer een stuk groter is dan in de winter.

6.Grondwatermodellering

Er zijn geen metingen beschikbaar, waarmee op het terrein van [locatie01] een eenduidige relatie tussen neerslag en grondwaterstand kan worden bepaald. Met een gedetailleerd lokaal grondwatermodel kan een dergelijke relatie worden benaderd en kan bovendien het effect van maatregelen worden ingeschat.
Ondanks dat een model altijd gepaard gaat met onzekerheden, is een model hier wel behulpzaam bij het beantwoorden van vragen naar de mate van wateroverlast, het functioneren van de Wadi en de effectiviteit van mogelijke oplossingen.
(…)
6.2
Modelvalidatie
Er zijn geen meetpunten beschikbaar om het grondwatermodel te kalibreren. Daarom is het model alleen gevalideerd. Validatie is uitgevoerd op basis van de melding in de dossierstukken dat de hoogste waargenomen waterstand in de kruipruimte van huisje 183 op ongeveer 35 cm onder de vloer van het huisje ligt. Dat is ongeveer NAP +1.5 m.
Om dit met het model te benaderen is de meest natte periode (september 2017 en winter 2017-2018) met het model doorgerekend. Daarbij is gebruik gemaakt van een rekentijdstap van 1 dag. Om mogelijke inspeeleffecten te minimaliseren is de berekening gestart op 1 januari 2016, uitgaande van een stationair berekende gemiddelde situatie. Voor rekentijdstap is het neerslagoverschot (neerslag – verdamping) als bovenrandvoorwaarde aan het gehele model toegekend.
Belangrijkste parameter bij de modelvalidatie was de freatische bergingscoëfficiënt. De uiteindelijke waarde daarvan, die in het model resulteerde in de meest waarschijnlijke maximale grondwaterstanden, is 15%. De hoogst berekende grondwaterstand die daarbij optrad bij huisje 183 was NAP +1.49m. Deze grondwaterstand trad in het model op in de eerste helft van januari 2018.
6.3
Modelresultaten
Kanttekening bij de modelresultatenOmdat het model niet is gekalibreerd op waarnemingen, moeten de modelresultaten als indicatief voor de werkelijk opgetreden situatie worden beschouwd.
Met het model zijn vervolgens een vijftal scenario’s doorgerekend:
1. De huidige situatie (2016 t/m februari 2018)
2. De huidige situatie met een Limburg bui (192 mm in 2 dagen) op 8 en 9 september 2017
3. Gelijk aan scenario 2 met daarnaast afvoer van vijverwater, zodra dit boven NAP
+0.55m komt (het zomerpeil in de watergang van het waterschap)
4. Gelijk aan scenario 3 met daarnaast een ringdrainage rond huisje 183 op NAP +0.55m
5. Gelijk aan scenario 3 met daarnaast een sloot over het laagste deel van het perceel
waarop huisje 183 ligt met afvoerpeil van NAP +0.55 m
Scenario 1 is bedoeld om de hoogst opgetreden grondwaterstanden in de huidige situatie met het model te kunnen nabootsen (modelvalidatie). Doel van scenario 2 is om de hoogste grondwaterstanden bij een in de toekomst mogelijk nog extremere neerslag te kunnen inschatten. De laatste drie scenario’s zijn bedoeld om de effectiviteit van mogelijk[e] maatregelen te kunnen beoordelen.
Bij scenario 3 wordt het vijverwater afgevoerd zodra de berekende grondwaterstand er boven NAP +0.55 m komt. De afvoer gaat via een ondergrondse drain naar de watergang van het waterschap die net ten noorden van [locatie01] ligt. Deze watergang heeft een winterpeil van NAP +0.25 m en een zomerpeil van NAP + 0.55 m. Het afvoer niveau van de ondergrondse drain verloopt van vijverpeil naar het heersende peil in de watergang. De natte omtrek van de ondergrondse drain en vijver is nagenoeg oneindig (…). Dat zorg ervoor dat drain en vijver in het model alleen water kunnen draineren uit het grondwater (in natte tijden) en geen water kan infiltreren naar het grondwater (in droge tijden).
(…)
Figuur 19 geeft een overzicht van de rekenresultaten voor de huidige situatie (scenario 1). De stationair berekende grondwaterstand (figuur linksboven) ligt zowel bij de vijver als bij huisje 183 tussen NAP +0.50 en NAP +0.55 m. Dat betekent dat de vijver in het model gemiddeld net droog is.
Figuur 19 Resultaat van modelberekeningen voor de huidige situatie. Linksboven de
stationair berekende gemiddelde grondwaterstand. Rechtsboven de berekende laagste grondwaterstand in de rekenperiode van 1 januari 2016 tot en met 28 februari 2018. Linksonder de berekende hoogste grondwaterstand in deze periode. Rechtsonder de berekende hoogste grondwaterstand na een Limburg bui op 8 en 9 september 2017.
De berekende hoogste grondwaterstand in de huidige situatie (Figuur 19, linksonder) ligt een kleine meter hoger. Als in de toekomst extremere regenbuien hier vallen (bv Limburg-bui), kan de hoogste grondwaterstand nog enkele decimeters hoger worden (Figuur 19, rechtsonder). Figuur 20 geeft een indruk van de toename van de grootte van het gebied dat dan onder water kan komen te staan. Het linkerdeel van de figuur geeft aan waar de berekende hoogste grondwaterstand in de huidige situatie boven maaiveld uitkomt (scenario 1). Het rechterdeel van het plaatje doet hetzelfde voor scenario 2, de Limburg-bui.
Figuur 20 Berekend areaal dat onder water staat. Links bij de hoogste grondwaterstand in de huidige situatie. Rechts bij de hoogste grondwaterstand door mogelijk extremere neerslag in de toekomst (Limburg-bui).
Figuur 21 geeft een overzicht van de berekende stijging van de hoogste grondwaterstand tussen beide scenario’s. Het rechterdeel van deze figuur laat zien dat de hoogste berekende grondwaterstanden op verschillende tijdstippen vallen. Als een vergelijkbare bui als de Limburg-bui niet in de zomer maar in de winter valt, kan de hoogste grondwaterstand in de toekomst mogelijk nog een paar decimeter hoger worden. Figuur 12 laat zien dat de kans daarop echter klein blijft.
Figuur 21 Berekende stijging van de hoogste grondwaterstand door Limburg-bui. Links de stijging in het gehele modelgebied. Rechts de stijging bij huisje 183.
Figuur 22 laat het berekende effect zien van het afvoeren van vijverwater naar de watergang van het waterschap (scenario 3). Bij de vijver gaat de berekende hoogste grondwaterstand sterk omlaag, naar het maximum vijverpeil van NAP + 0.55m. Bij huisje 183 is die daling al sterk afgenomen, minder dan 10 cm.
Figuur 22 Berekend effect van het afvoeren van vijverwater op de hoogste grondwaterstand bij een Limburg-bui. Rechtsboven het verloop van de waterstand in de vijver. Rechtsonder het verloop van de grondwaterstand bij huisje 183. De groene lijn geeft de huidige situatie (zonder afvoer). De rode lijn geeft de situatie met afvoer.
Figuur 23 laat het berekende effect zien als daarnaast ook het water van een ringdrainage rond huisje 183 via de vijver naar de watergang van het waterschap wordt afgevoerd (scenario 4). Het effect bij de vijver blijft gelijk, maar bij huisje 183 wordt de hoogste berekende grondwaterstand ruim 25 cm lager dan zonder maatregelen (scenario 2).
Figuur 23 Berekend gecombineerd effect van het afvoeren van vijverwater en ringdrainage rond huisje 183 op de hoogste grondwaterstand bij een Limburg-bui. Rechtsboven het verloop van de waterstand in de vijver. Rechtsonder het verloop van de grondwaterstand bij huisje 183. De groene lijn geeft de huidige situatie (zonder afvoer). De rode lijn geeft de situatie met afvoer. De blauwe lijn geeft de situatie van vijverafvoer en ringdrainage rond huisje 183.
Figuur 24 laat zien dat bij huisje 183 een vergelijkbaar effect kan worden bereikt door aanleg van een sloot op hetzelfde niveau als de aanwezige vijver, mits ook dit water kan worden afgevoerd naar de sloot van het waterschap. De grootte van het gebied met berekende verlaging laat zien dat er in dat geval in natte perioden wel meer water wordt afgevoerd dan bij een ringdrainage. Qua controle en onderhoud is een sloot echter makkelijker en zekerder dan een ondergrondse ringdrainage rond een pand.
Figuur 24 Berekend gecombineerd effect van het afvoeren van vijverwater en een perceelsloot op de hoogste grondwaterstand bij een Limburg-bui. Rechtsboven het verloop van de waterstand in de sloot. Rechtsonder het verloop van de grondwaterstand bij huisje 183. De groene lijn geeft de huidige situatie (zonder afvoer). De rode lijn geeft de situatie met afvoer. De donkerblauwe lijn geeft de situatie van vijverafvoer en ringdrainage rond huisje 183. De lichtblauwe lijn geeft de situatie van vijverafvoer en perceelsloot.
6.4
Onzekerheden in berekende effecten van maatregelen
De grondwatermodellering geeft extra inzicht in het ruimtelijke gedrag van het grondwater in droge en natte periodes, en laat zien wat mogelijke maatregelen kunnen bereiken in het verlagen van maximale grondwaterstanden. Dit helpt bij het beantwoorden van de vragen die in dit onderzoek aan de orde zijn.
De berekende effecten van de maatregelen op de hoogste grondwaterstanden bij huisje 183 zijn relatief klein. Daarbij moet worden aangetekend dat het gebruikte model niet is gekalibreerd. De rekenresultaten moeten derhalve als indicatief worden beoordeeld en niet als exacte uitkomsten. De doorlatendheden van de grond in de bovenste watervoerende modellagen zijn aan de lage kant geschat. Bij een hogere doorlatendheid van de ondergrond zal het grondwater sneller naar de drainerende middelen stromen, waardoor de berekende verlagingen van de hoogste grondwaterstand groter worden en daarmee ook de effecten van de maatregelen groter worden. Omgekeerd geldt natuurlijk ook hetzelfde.
In de praktijk kan, zeker na langdurig droge perioden, de bodem gedeeltelijk zijn dichtgeslagen waardoor er bij extreme buien meer water over maaiveld afstroomt en minder infiltreert. Als dat water dan direct kan worden afgevoerd (door toepassing van maatregelen), zal de grondwaterstand minder ver stijgen.”
III. Het oordeel van de rechtbank
Onderscheid hemel- en grondwater
3.9.
In rechtsoverweging 4.10-4.11 van het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de VVE verantwoordelijk is voor eventuele wateroverlast, voor zover die overlast door hemelwater is veroorzaakt. Ingevolge het reglement van splitsing dient de VVE zorg te dragen voor een ordelijke afvoer van regenwater. In dat tussenvonnis is tevens geoordeeld dat de VVE niet verantwoordelijk is voor overlast door grondwater.
3.10.
Anders dan de VVE betoogt, volgt uit het deskundigenrapport (“
Feitelijk wordt wateroverlast in dit gebied altijd veroorzaakt door neerslag die tot hoge grondwaterstanden leidt”) dat het grondwater op zichzelf niet de oorzaak is van een waterpeil dat problemen zou kunnen veroorzaken. De door [persoon01] ervaren overlast ontstaat niet zonder neerslag, die zich voegt bij het grondwater. Er zijn ook momenten waarop geen sprake is van overtollig water rondom het huisje van [persoon01] . Volgens de eigen en op dat punt door de deskundige onderschreven stellingen van de VVE is dit het merendeel van de tijd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het grondwaterpeil in de basis niet dusdanig hoog is dat geconcludeerd kan worden dat de wateroverlast, voor zover daarvan sprake is (de rechtbank gaat hier onder III.2 op in) door grondwater wordt veroorzaakt. De discussie over wat [persoon01] als overlast ervaart speelt immers pas als het grondwaterpeil door (hevige) regenval stijgt.
Wateroverlast en te treffen maatregelen
3.11.
[persoon01] stelt vrijwel jaarlijks gedurende langere periodes overlast te ondervinden van overtollig hemelwater dat niet goed wordt afgevoerd. Die overlast bestaat volgens [persoon01] hierin dat (i) zijn aan de wadi/vijver grenzende tuin maanden onder water staat, (ii) de oorspronkelijk geplande duinbegroeiing niet goed aanslaat, (iii) eventuele huurders van zijn woning geen gebruik kunnen maken van een groot gedeelte van de onder water staande tuin en (iv) overlast door muggen bestaat, (v) langdurige vochtigheid van de buitenmuur van de woning ontstaat doordat water in de wadi/vijver buiten de oevers treedt en zich naar de woning van [persoon01] begeeft, wat tot een kil klimaat in de woning en hogere stookkosten leidt, (vi) water in de kruipruimte zorgt voor een opwaartse druk op de aanwezige elektriciteitsleidingen en afvoerleidingen van douche, keuken en wc, wat tot verstoppingen leidt, (vii) water in de kruipruimte meermalen (onder andere in december 2017) hoger heeft gestaan dan de hoogte van de aanwezige afvoerbuizen en (viii) de wateroverlast tot onverhuurbaarheid van de woning leidt, met (financiële) schade tot gevolg. [persoon01] wijst er verder op dat de wateroverlast zich niet tot zijn huisje beperkt, maar ook speelt bij de direct naastgelegen huisjes met nummer 182, 184, 185 en 186. Verder wordt de noodzaak voor een adequate afvoer van hemelwater volgens [persoon01] versterkt door de klimaatverandering die tot steeds extremere buien leidt zodat volgens hem aannemelijk is dat de overlast in de toekomst zal toenemen.
3.12.
De VVE stelt dat geen sprake is van materiële schade, terwijl de door [persoon01] ervaren overlast subjectief is. De VVE voert hiertoe aan dat tijdens de veldbezoeken van de deskundige geen waterschade is geconstateerd en dat volgens deze de grondwaterstand bij het huisje van [persoon01] NAP +1,49 meter was, terwijl het huisje pas bij een grondwaterstand van NAP +1,90 meter, vijf centimeter onder water komt te staan. Zelfs bij zeer extreme grondwaterstanden is het onwaarschijnlijk dat het huisje van [persoon01] onder water komt te staan; in de extreme neerslagperiode van september 2017 kwam het waterpeil niet hoger dan 35 centimeter onder de vloer van het huisje van [persoon01] . Dat een kruipruimte niet continu droog is, is volgens de VVE geen gebrek. Daarbij komt dat de VVE voor door zeer extreme weersomstandigheden met onvoorziene schade door neerslag tot gevolg, is verzekerd bij haar opstalverzekeraar. Dit alles maakt volgens de VVE dat niet van haar kan worden gevergd dat zij een compleet nieuwe watergang van 150 meter aanlegt uitsluitend ten behoeve van het huisje van [persoon01] , ter voorkoming van toekomstige schade, waarvan de kans dat die schade ontstaat zeer klein is.
3.13.
De vorderingen van [persoon01] zijn gegrond op het reglement van splitsing waarvan nakoming wordt verlangd. De VVE is op grond van het reglement van splitsing verantwoordelijk voor door hemelwater veroorzaakte wateroverlast. Dat de VVE geen eigenaar of erfpachter van de grond is, maakt dat niet anders.
3.14.
Nadat het onderwerp wateroverlast herhaaldelijk in de ALV aan de orde is gekomen (zie 2.9-2.15 van het tussenvonnis), heeft de VVE in 2015 de door haar als “wadi” aangeduide voorziening aangebracht die de wateroverlast zou moeten tegengaan. Deskundige [deskundige01] heeft vastgesteld dat de zogenoemde “wadi” feitelijk geen wadi is, maar een vijver, zonder afvoer, omdat het water slechts in een kuil wordt opgevangen, maar niet wordt afgevoerd. Deze vijver is volgens de deskundige geen adequaat middel om wateroverlast te voorkomen of verhelpen: “
De wadi verminder[t] de kans op wateroverlast een klein beetje, omdat er op die plek ongeveer 6 keer zoveel water in past dan er op die plek in de grond zou passen als er geen wadi zou zijn. Het volume van de wadi is echter dermate klein dat dit nauwelijks invloed heeft op de grondwaterstand.” Er is op dit moment geen andere voorziening voor de afvoer van hemelwater van de locatie waar de vakantiewoning van [persoon01] gelegen is op [locatie01] . De vraag is of de VVE alsnog zulke maatregelen dient te treffen om aan haar verantwoordelijkheid met betrekking tot de deugdelijke afvoer van hemelwater van die locatie te voldoen, en zo ja welke.
3.15.
Het verweer van de VVE dat [persoon01] geen schade lijdt, gaat niet op. Materiële schade is immers niet vereist om nakoming van de verplichting uit de akte van splitsing en het splitsingsreglement af te dwingen. Of de VVE maatregelen moet nemen om aan haar verantwoordelijkheid voor de ordelijke afvoer van hemelwater door middel van de in het reglement van splitsing als gemeenschappelijke zaken aangeduide technische installaties met de daarbij behorende leidingen voor de afvoer van regenwater en
riolering alsmede de daarbij behorende andere technische installaties te voldoen, en zo ja welke, hangt mede af van het antwoord op de vraag of en in welke mate sprake is van wateroverlast of dat deze valt te verwachten. Daaraan doet niet af dat, zoals de deskundige heeft opgemerkt, wateroverlast een subjectief begrip is, als geen materiële schade is opgetreden. De omstandigheid dat wat [persoon01] als overlast ervaart slechts subjectief is, betekent niet zonder meer dat [persoon01] die overlast ook moet dulden. Anderzijds legt de omstandigheid dat [persoon01] (nog) geen aanwijsbare materiële schade heeft geleden, wel gewicht in de schaal bij de beantwoording van de vraag of van de VVE kan worden verlangd dat zij de maatregelen treft die [persoon01] voor ogen heeft. De in artikel 14 van de akte van splitsing neergelegde beheertaak van de VVE voor gemeenschappelijke zaken heeft immers ook een grens. Waar die grens ligt wordt mede bepaald door wat [persoon01] redelijkerwijs van de VVE op dat punt mag verwachten. De beantwoording van de vraag wat [persoon01] te dien aanzien redelijkerwijs mag verwachten wordt mede bepaald door het gezichtspunt dat hij een zekere mate van overlast moet dulden indien de maatregelen die die overlast zouden kunnen tegengaan, in verhouding tot de kans op, aard, ernst en duur van de overlast te bezwaarlijk zijn.
3.16.
De rechtbank begrijpt zeer goed dat de regelmatige aanwezigheid van plassen water in de tuin van het vakantiehuisje van [persoon01] , het hierdoor mogelijk ontstane vochtige klimaat, de mogelijkheid dat bepaalde beplanting niet groeit en bloeit en dat er mogelijk meer muggen zijn dan in droge(re) gebieden, vervelend kunnen zijn en dat [persoon01] hiervan persoonlijk overlast ondervindt, maar dit is nu eenmaal het nadeel en risico van een vakantiehuisje op de laagstgelegen locatie van het park. De enkele omstandigheid dat in de tuin van [persoon01] met enige regelmaat water staat, brengt nog niet mee dat de waterafvoer als gebrekkig moet worden beschouwd. Daarvoor zijn ernstigere omstandigheden vereist die leiden tot een aantasting van het woongenot. Dat van zulke aantasting sprake is, heeft [persoon01] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Die omstandigheden zijn ook ten minste vereist om te kunnen zeggen sprake is van onverhuurbaarheid van de vakantiewoning. Ook op dit punt heeft [persoon01] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd.
3.17.
Uit het deskundigenrapport volgt dat in het woongedeelte van het vakantiehuisje van [persoon01] geen water is binnengedrongen en dat de verwachting dat water het huisje zal binnendringen zelfs in geval van zeer uitzonderlijke weersomstandigheden – waarvoor de opstalverzekering van de [persoon01] dekking biedt – niet reëel is. Anders is dit ten aanzien van de kruipruimte, waar wel vocht is geconstateerd. De rechtbank is van oordeel dat als er constant water in de kruipruimte onder het huisje staat, dat buitengewoon hinderlijk kan zijn. Niet onaannemelijk is immers dat water in dat geval in de muren trekt en dat daardoor bijvoorbeeld (schadelijke) schimmels kunnen ontstaan. Anders dan de VVE betoogt, kan ook dan sprake zijn van een gebrekkige afvoer van hemelwater, die strijdig is met het reglement van splitsing. Gesteld noch gebleken is echter dat in de kruipruimte van het huisje van [persoon01] langdurig water aanwezig is of is geweest. Dat die aanwezigheid van water tot verstoppingen leidt, heeft [persoon01] in het licht van het feit dat het water in de kruipruimte niet hoger heeft gestaan dan tot 35 cm onder de vloer van zijn huisje onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat een kruipruimte niet voor verblijf is bestemd en dus niet gelijk kan worden gesteld aan een woonruimte. Dit leidt redelijkerwijs tot een zwaardere maatstaf. Dat de kruipruimte zo nu en dan nat is, rechtvaardigt niet de conclusie dat de hemelwaterafvoer gebrekkig is en dat de VVE zonder meer nadere voorzieningen moet treffen, laat staan de door [persoon01] gevorderde drastische voorziening in de vorm van een 150 meter lange watergang naar het oppervlaktewater buiten het terrein van het vakantiepark, die dus zou moeten worden aangelegd in een grondgebied waar de VVE geen zeggenschap over heeft.
3.18.
Dit roept de vraag op of er andere, minder verstrekkende maatregelen dan de door [persoon01] gevorderde compleet nieuwe watergang mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat de kruipruimte droog blijft. [persoon01] heeft op dit punt echter geen stellingen ingenomen terwijl dat wel van hem had mogen worden verwacht. Hij heeft zijn vorderingen ook niet op het aanbrengen door de VVE van zulke specifiek op het huisje van [persoon01] betrokken voorzieningen gericht. Overigens heeft ook de deskundige geen alternatieve voorzieningen voorgesteld ter voorkoming van door [persoon01] ervaren wateroverlast die zich bijvoorbeeld beperken tot zijn huisje. Beschermingsmaatregelen die [persoon01] zelf ten aanzien van zijn huisje zou kunnen treffen ter voorkoming van waterbinnentreding, lijken overigens ook niet te behoren tot de maatregelen waarvan [persoon01] mag verwachten dat de VVE deze zou nemen.
3.19.
De rechtbank komt thans tot een afrondende beoordeling en conclusie met betrekking tot de door [persoon01] ingestelde vorderingen.
Aanleggen watergang (vordering 1)
3.20.
Op grond van de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de door [persoon01] ervaren wateroverlast niet kan worden aangemerkt als wateroverlast die de VVE verplicht tot het (laten) aanbrengen van de gevorderde watergang. Dit betekent dat vordering 1 wordt afgewezen.
Verklaring voor recht (vordering 2)
3.21.
Uit het voorgaande volgt dat de VVE niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit het reglement van splitsing of onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten de gevorderde voorziening te treffen om overlast van hemelwater tegen te gaan. Dat de VVE heeft nagelaten andere, wel van haar te vergen voorzieningen te treffen, is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de VVE in strijd met het reglement van splitsing of onrechtmatig heeft gehandeld. Nu een grondslag voor vergoeding van schade ontbreekt, wordt de gevorderde verklaring voor recht (vordering 2) afgewezen wegens gebrek aan belang.
Schadeposten (vordering 3)
3.22.
[persoon01] stelt kosten te hebben gemaakt ter voorkoming van mogelijke schade aan zijn woning. Het betreft kosten voor het na langdurige regenval uit de vijver laten wegpompen van water dat er volgens [persoon01] voor zorgde dat het water in de kruipruimte tot 35 cm onder de vloer stond. Verder vordert [persoon01] een vergoeding voor zijn eigen tijdsbesteding en kosten voor onderzoek naar de mogelijkheden voor afvoer van overtollig regenwater en een onderzoek naar de samenstelling en herkomst van het water in de wadi/vijver. Volgens [persoon01] dient de VVE deze kosten te vergoeden omdat zij in strijd met haar verplichtingen heeft nagelaten zorg te dragen voor een deugdelijke afvoer van hemelwater en omdat zij ten onrechte de stelling heeft ingenomen dat de door [persoon01] ervaren wateroverlast grondwater en geen hemelwater betreft.
3.23.
In de voorgaande overwegingen heeft de rechtbank overwogen en geoordeeld dat geen sprake is van wateroverlast die de door [persoon01] gevorderde door de VVE te treffen maatregel rechtvaardigt. Uit de eigen stellingen van [persoon01] volgt voorts dat de door hem gemaakte kosten voor het afvoeren van water zinloos waren. De rechtbank wijst de vorderingen dan ook af wegens gebrek aan voldoende grondslag.
Onderzoek naar fundering en herstel (vordering 4)
3.24.
Vordering 4 van de gewijzigde eis van [persoon01] is gebaseerd op zorgen van [persoon01] over de staat van de fundering van zijn huisje. Volgens [persoon01] is het niet onwaarschijnlijk dat de fundering door een herhaaldelijk voorkomende hoge grondwaterstand als gevolg van een niet adequate afvoer van hemelwater, is aangetast en/of verzwakt. Hoewel de VVE verantwoordelijk is voor een adequate afvoer van hemelwater, schept het hebben van zorgen over het in de toekomst ontstaan van schade geen verplichting tot vergoeding van de kosten van onderzoek daarnaar. Gesteld noch gebleken is dat de fundering is aangetast, laat staan dat die aantasting is veroorzaakt door een gebrekkige afvoer van hemelwater waarvoor de VVE verantwoordelijk is. De rechtbank wijst deze vordering dan ook af wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
Conclusie
3.25.
De conclusie is dat de door [persoon01] ingestelde vorderingen 1 tot en met 4 worden afgewezen.
Proceskosten
3.26.
[persoon01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de VVE worden begroot op € 2.392,- aan salaris advocaat (4 punten × tarief II á € 598,-).
3.27.
Met betrekking tot de kosten van de deskundige oordeelt de rechtbank het volgende. De VVE heeft van meet af aan de stelling ingenomen dat de door [persoon01] ervaren overlast uitsluitend een grondwaterprobleem betreft waarvoor zij niet verantwoordelijk is. Met die stelling heeft zij de rechtbank op het verkeerde been gezet. Uit het rapport van de deskundige blijkt immers dat het waterpeil en de als gevolg daarvan door [persoon01] ondervonden overlast, is toe te schrijven aan hemelwater. Nu de oorzaak van de wateroverlast het voornaamste punt was voor inschakeling van de deskundige en de VVE in zoverre op dit punt als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, oordeelt de rechtbank dat er aanleiding is de kosten van de deskundige in gelijke mate door partijen te laten dragen. Aangezien beide partijen ieder reeds de helft van het aan de deskundige betaalde voorschot dat als zijn salaris is vastgesteld hebben betaald, betekent dit dat het door partijen betaalde deel van het voorschot niet zal worden verrekend.
3.28.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De daartoe strekkende vordering is op de wet gegrond en daartegen is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Nu de rechtbank Den Haag reeds bij vonnis van 17 april 2019 op de vordering in conventie heeft beslist, resteert slechts een beslissing in reconventie.

4.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [persoon01] in de proceskosten, aan de zijde van de VVE tot op heden begroot op € 2.392,-;
4.3.
verklaart het vonnis ten aanzien van de proceskotenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar, bijgestaan door mr. M. Welter-Dekkers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.
3268/3152