In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, opgelegd op 11 november 2021, bedroeg in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiser had bezwaar aangetekend tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar op 25 maart 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 7 juli 2023 heeft eiser aangevoerd dat er een storing was bij de parkeerautomaat waar hij aanvankelijk wilde betalen, waardoor hij naar een andere automaat moest lopen. Hij heeft uiteindelijk betaald, maar pas 13 minuten na het moment van de naheffingsaanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen storing was bij de parkeerautomaat op de Noordsingel en dat eiser niet onverwijld heeft betaald, aangezien hij niet naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat is gegaan. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende voorbereid had moeten zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldeed om de parkeerbelasting onverwijld te voldoen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.