ECLI:NL:RBROT:2023:6643

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/2006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens vermeende storing parkeerautomaat

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, opgelegd op 11 november 2021, bedroeg in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiser had bezwaar aangetekend tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar op 25 maart 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 7 juli 2023 heeft eiser aangevoerd dat er een storing was bij de parkeerautomaat waar hij aanvankelijk wilde betalen, waardoor hij naar een andere automaat moest lopen. Hij heeft uiteindelijk betaald, maar pas 13 minuten na het moment van de naheffingsaanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen storing was bij de parkeerautomaat op de Noordsingel en dat eiser niet onverwijld heeft betaald, aangezien hij niet naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat is gegaan. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende voorbereid had moeten zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldeed om de parkeerbelasting onverwijld te voldoen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigden: mr. D. El Manouzi & M. Doganer).

Inleiding

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 11 november 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,86, bestaande uit
€ 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer]).
Bij uitspraak op bezwaar van 25 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2023. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens eiser is mr. A. Khadri verschenen, collega van de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 1 november 2021 om 14.38 uur is geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Noordsingel te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment een betaald parkeerregime gold en dat eiser geen parkeerbelasting heeft betaald.
2. Eiser voert aan dat er een storing was bij het parkeerautomaat waar hij wilde betalen. Daarom is hij naar een andere parkeerautomaat gelopen. Daar heeft hij het parkeergeld betaald. Later lukte het wel om bij de eerste parkeerautomaat te betalen. Omdat hij wel betaald heeft, vindt hij de naheffingsaanslag onterecht. Daarnaast zou het bedrag dat hij wel heeft betaald in mindering moeten worden gebracht op de naheffingsaanslag.
3. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Er is geen storing bekend bij een parkeerautomaat op de Noordsingel op 1 november 2021. Eiser heeft om 14.51 uur bij een parkeerautomaat bij het Eudokiaplein betaald. Omdat dit 13 minuten na het moment van de naheffingsaanslag is, heeft eiser niet onverwijld betaald. Daar komt bij dat eiser niet naar de parkeerautomaat is gelopen die het meest dichtbij was. Ook heeft hij om 14.51 uur betaald voor de verkeerde zone, namelijk voor zone 760, terwijl hij geparkeerd stond in zone 710. In zone 710 geldt een hoger parkeertarief dan in zone 760. Pas om 15.05 uur heeft eiser voor zone 710 betaald. Daarnaast volgt uit artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet en de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 (de Verordening) dat een naheffingsaanslag forfaitair kan worden geheven op basis van de parkeerduur van een uur.
4.1.
Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan ‘het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.’ De Verordening kent eenzelfde definitiebepaling.
4.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de Verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.3.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Volgens vaste jurisprudentie moeten bij aanvang van het parkeren onverwijld handelingen worden verricht die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen (de uitvoeringshandelingen).
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Eiser stond om 14.38 uur geparkeerd op de Noordsingel. Niet is gebleken dat er op dat moment een storing was bij de parkeerautomaat waar eiser heeft geprobeerd te betalen. Op de foto van de parkeerautomaat die eiser heeft overgelegd staat: ‘onleesbare kaart, probeer opnieuw’. De rechtbank maakt hieruit op dat de weigering van de automaat een probleem met de pas van eiser betrof en niet een algehele storing van de automaat. Naar het oordeel van de rechtbank moet een ieder erop voorbereid zijn om te voldoen aan de verplichting om parkeergeld te betalen. Dit houdt in dat men voldoende contact geld bij zich moet hebben en/of een betaalpas met voldoende saldo en/of een digitaal hulpmiddel zoals een parkeerapp op de mobiele telefoon. Dat de pas van eiser niet werkte op dat moment, komt daardoor voor rekening en risico van eiser.
5.2.
Dat eiser hierna naar een andere parkeerautomaat is gegaan om daar vervolgens te betalen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank overweegt dat, anders dan eiser stelt, hij niet naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat is gegaan om de parkeerbelasting te voldoen. Eiser heeft een foto overgelegd van de parkeerautomaat waar hij in eerste instantie wilde betalen, waarop een bord te zien is met aanwijzingen naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat aan de Schiekade. Eiser heeft deze aanwijzing niet opgevolgd en heeft 13 minuten na het moment van de naheffingsaanslag betaald bij de parkeerautomaat aan het Eudokiaplein, welke verder weg ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hierdoor niet onverwijld uitvoeringshandelingen uitgevoerd om de parkeerbelasting te voldoen. Eiser had immers sneller kunnen betalen door naar de dichterbij gelegen parkeerautomaat te gaan. Daarbij komt nog dat eiser om 14.51 uur in de verkeerde zone, met een lager uurtarief, heeft betaald.
5.3.
Ook de stelling van eiser dat het door hem betaalde bedrag aan parkeerbelasting in mindering moet worden gebracht op de naheffingsaanslag kan hem niet baten. Op grond van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet en de Verordening mag de heffingsambtenaar de naheffing parkeerbelasting baseren op een fictieve parkeerduur van één uur voor het tarief dat ter plaatste geldt (dus een forfaitair bedrag), ook als wel parkeerbelasting is voldaan, maar te weinig.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet terug. Omdat geen kosten aan eiser worden vergoed, bestaat geen aanleiding om te bepalen dat aan eiser wettelijke rente is verschuldigd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Pöll, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag (team Belastingrecht) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.