ECLI:NL:RBROT:2023:663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
10/262653-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor (verlengde) uitvoer van bijna 4 kilo cocaïne en vrijspraak van witwassen van een geldbedrag van € 13.500,00

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Joegoslavië in 1973, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 13.500,00 en de (verlengde) uitvoer van bijna 4 kilo cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen van het geldbedrag, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De verdachte had een verklaring gegeven over de herkomst van het geld, die niet op voorhand ongeloofwaardig was, en het Openbaar Ministerie had geen nader onderzoek gedaan naar deze verklaring.

Wat betreft de beschuldiging van de (verlengde) uitvoer van cocaïne, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van bijna 4 kilo cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij harddrugs vervoerde, ondanks zijn verklaring dat hij dacht ketamine te vervoeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een strenge reactie vereisten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/262653-22
Datum uitspraak: 31 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Joegoslavië) op [geboortedatum01] 1973,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 13.500,00. De verdachte heeft bewijsstukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat het geld geen criminele herkomst heeft. Deze verklaringen lijken niet op waarheid gebaseerd te zijn. Er zijn te veel vragen, onduidelijkheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen. Uit de overgelegde overeenkomsten blijkt niet dat het aangetroffen geld een legale herkomst heeft. De verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig is, en heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan witwassen.
4.1.2.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 13.500,00.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Bij de verdachte is een geldbedrag van € 13.500,00 aangetroffen. In combinatie met de aangetroffen vermoedelijke verdovende middelen heeft dit de verdenking doen ontstaan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft aangegeven dat het geld van hem is en dat dit deels afkomstig is uit de verkoop van een perceel en deels een geleend geldbedrag betreft. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdachte stukken overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar die verklaring heeft kunnen verrichten. Nu een nader onderzoek naar die verklaring van de verdachte door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het enkele standpunt van het Openbaar Ministerie dat in de verklaring van de verdachte elke logica ontbreekt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat het aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde geldbedrag heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is de aanwezigheid in een ruimte en het zich daaraan niet onttrekken onvoldoende. De verdachte ging er vanuit dat hij ketamine vervoerde. Hij wist niet dat het om cocaïne ging en hij heeft ook niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat het om cocaïne zou gaan. Hij heeft ook toestemming gegeven voor doorzoeking van de auto, iets wat hij niet zou hebben gedaan als hij had geweten dat het om cocaïne ging. De opdracht was de ketamine op te halen in Rotterdam en deze af te leveren in Breda, zodat ook van (verlengde) uitvoer daarvan geen sprake is.
4.2.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van bijna 4 kilo cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne, maar wel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij harddrugs in de verborgen ruimte van de auto vervoerde.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat een kennis van hem de verborgen ruimte in de auto heeft aangebracht. Voor diezelfde kennis moest hij ketamine binnen Nederland vervoeren en de verdachte heeft verklaard dat aan hem is verteld dat het vervoer van ketamine niet strafbaar is en dat hoogstens de ketamine in beslag genomen zou kunnen worden.
Op grond van de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig.
Voor het ophalen van ketamine zou de verdachte een vergoeding van € 2.500,00 à € 3.000,00 krijgen. Hij heeft hiervoor zijn auto ingeleverd, zodat deze voor het vervoer van de middelen geprepareerd kon worden. Voorts heeft de verdachte de middelen – ondanks dat hem is verteld dat het vervoer hiervan niet strafbaar zou zijn – in een verborgen ruimte in de auto verstopt. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op het afleveren van verboden verdovende middelen, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij cocaïne in de verborgen ruimte van de auto moest vervoeren. Dat de verdachte toestemming heeft gegeven voor doorzoeking van de auto maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De verdachte was op dat moment al staande gehouden. Weigering tot doorzoeking of vluchten had hem niet in een betere positie gebracht.
Dat het om verlengde uitvoer van cocaïne vanuit Nederland gaat blijkt uit het volgende. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat een zekere [naam01] hem in Kroatië het verzoek heeft gedaan om vanuit Nederland ketamine naar [naam01] te brengen, op wiens aanwijzing hij zijn auto heeft laten verbouwen in Belgrado, waarna hij daarmee naar Nederland is vertrokken om zijn opdracht uit te voeren. Vervolgens is hij nog in Nederland aangehouden met enkele kilo’s cocaïne in de verborgen ruimte in zijn auto. Dat het slechts om vervoer binnen Nederland zou gaan, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard is strijdig met hetgeen hij eerder verklaarde, namelijk dat de opdracht luidde de middelen naar te brengen en acht de rechtbank ook ongeloofwaardig tegen de achtergrond van de grote inspanningen en kosten die [naam01] zich heeft getroost om het vervoer van deze partij mogelijk te maken.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 3986 gram cocaïne.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 oktober 2022 te Rotterdam opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ongeveer 3986 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van verdovende middelen. Hij is aangetroffen in een auto met daarin bijna vier kilogram cocaïne verstopt in een verborgen ruimte in die auto.
Het behoeft geen betoog dat dit een zeer ernstig feit betreft. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien is het algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen zeer verslavend is en indirect de oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het faciliteren, het in stand houden en verder uitbreiden van het drugsgebruik en de drugshandel en de daaraan verwante sociale en maatschappelijke problemen. Door zijn handelen heeft de verdachte bovendien een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Tegen dit soort feiten dient streng en consequent te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, al dan niet in combinatie met een taakstraf. Gelet op de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, bestaat hiervoor geen aanleiding. Nu de rechtbank minder bewezen verklaard acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag teruggegeven dient te worden aan de verdachte, gelet op het verzoek de verdachte vrij te spreken.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van dit geldbedrag.

9..Borgsom

Ten behoeve van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte is een borgsom van € 5.000,00 betaald. Nu nog niet duidelijk is of de verdachte aan alle voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft voldaan, zal een beslissing over de eventuele terugbetaling van deze borgsom op een later moment worden genomen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: € 13.500,00.
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. A.J.P. van Essen en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te Rotterdam een of meer geldbedragen (in totaal 13.500 euro of daaromtrent) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling en strafoplegging zou leiden;
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te Rotterdam, diverse geldbedragen (in totaal 13.500 euro of daaromtrent) voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig eigen misdrijf;
2
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te Rotterdam opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ongeveer 3986 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling en strafoplegging zou leiden
hij op 12 oktober 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig c.q. voorhanden heeft gehad ongeveer 3986 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materieel bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.