ECLI:NL:RBROT:2023:6538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
83.035647.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke vervolging wegens belastingfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot facturen en aangiften

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belastingfraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar heeft de verdachte vrijgesproken van valsheid in geschrift (feit 4) wegens gebrek aan bewijs. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan de feiten 1, 2, en 5, die betrekking hadden op het opzettelijk niet of onvolledig verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst en het opmaken van valse facturen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door vragen van de Belastingdienst niet of niet volledig te beantwoorden en dat hij valse facturen heeft opgemaakt om een vals beeld van zijn liquiditeitspositie te scheppen. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 180 uren opgelegd, met een vervangende hechtenis van 90 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar oordeelde dat dit niet leidde tot ontslag van rechtsvervolging. De verdachte is strafbaar verklaard voor de bewezen feiten, die de rechtbank als ernstig heeft aangemerkt, gezien de impact op het vertrouwen in de belastingheffing en de juistheid van geschriften in het maatschappelijk verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83.035647.22
Datum uitspraak: 24 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01],
raadsman mr. D.L. van Dam, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.E. Broeders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De officier van justitie is wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging omdat vervolging op die punten niet opportuun en niet proportioneel is. Het onder 1 en 2 ten laste gelegde ziet namelijk op een kwestie waarover de verdachte intensief in gesprek is met de Belastingdienst. Er heeft recent, op 15 juni 2023, een hoorzitting bij de Belastingdienst plaatsgevonden waar de gehele fiscale kwestie aan de orde is gekomen. De verwachting is dat de verdachte en de Belastingdienst tot een reële en werkbare schikking zullen komen. Aldus hadden de zaaksdossiers 1 en 2, gelet op het una via-beginsel, niet tot strafvervolging mogen leiden, maar had uitsluitend een fiscale afhandeling gekozen moeten worden. Daar komt bij dat de verdachte al genoeg gestraft is door de inval van de FIOD en de gevolgen van de media-aandacht die daarop volgde.
Oordeel van de rechtbank
De verdediging legt aan het gevoerde ontvankelijkheidsverweer twee beginselen ten grondslag, enerzijds het una via-beginsel en anderzijds het opportuniteitsbeginsel.
Het una via-beginselOm samenloop van bestraffingen te voorkomen, is afstemming tussen het bestuursorgaan (in dit geval de Belastingdienst) en het openbaar ministerie verplicht in die gevallen waarin het bestuursorgaan een bestuurlijke boete wil opleggen. Het idee achter het una via-beginsel is dat een overtreder niet tweemaal voor hetzelfde feit wordt gestraft. In die zin is de verplichting tot het nemen van een una via-beslissing een voortvloeisel van het in artikel
68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht gecodificeerde verbod van dubbele bestraffing voor hetzelfde feit (het beginsel van ‘ne bis in idem’).
Een dergelijke ne bis in idem-situatie doet zich in deze zaak echter niet voor. Immers, uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, blijkt dat het traject tussen de verdachte en de fiscus ziet op navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Dit is een puur fiscale kwestie, waarbij een strafcomponent (boete) niet aan de orde is. Met de strafrechtelijke vervolging van de verdachte is ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dan ook geen sprake van (enige vorm van) samenloop van bestraffing. De officier van justitie is vanuit dit oogpunt ontvankelijk in de vervolging.
Het opportuniteitsbeginsel
Indien het openbaar ministerie naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging moet plaats hebben, gaat het daartoe zo spoedig mogelijk over, aldus het eerste lid van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering. Op basis van dit artikel is de officier van justitie zelfstandig bevoegd om tot vervolging van een verdachte over te gaan. Het opportuniteitsbeginsel houdt in dat het openbaar ministerie de autoriteit is die afweegt of gronden ontleend aan het algemeen belang zich tegen vervolging verzetten. De wijze waarop - in geval van vervolging - deze belangenafweging heeft plaatsgevonden, staat in zijn algemeenheid niet ter beoordeling van de rechter. Voor zover het verweer er op neer komt dat van de rechtbank wordt gevraagd een eigen belangenafweging in de plaats te stellen van die van het openbaar ministerie, treft het verweer dan ook geen doel.
Wel mag de rechter in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachte de beslissing om tot vervolging over te gaan ten volle toetsen aan beginselen van een goede procesorde. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Dergelijke uitzonderlijke gevallen kunnen zich voordoen bij inbreuken op het beginsel van gerechtvaardigd vertrouwen en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging (het verbod van willekeur). Hiervan is in deze zaak niet gebleken. Daar waar de verdachte in eerste instantie in beeld kwam bij de Belastingdienst, is na afstemming tussen de Belastingdienst, de FIOD en het openbaar ministerie besloten om een strafzaak tegen de verdachte te starten. Naast het belang van het strafrechtelijk vervolgen van (vermeend) verhullen van vermogen en belastingontduiking was er namelijk bovendien sprake van een verdenking van valsheid in geschrift en waren er aanwijzingen voor faillissementsfraude. Er is evenmin een grond gebleken voor het oordeel dat de officier van justitie op grond van proportionaliteit niet tot strafrechtelijke vervolging had mogen overgaan. Ook in dit opzicht is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

Vrijspraak feit 4

Standpunt van de officier van justitie
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [medeverdachte01] zes valse facturen opgemaakt. De in de tenlastelegging onder 4 genoemde facturen van [bedrijf01] aan [bedrijf02] enerzijds en van [bedrijf02] aan [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03]) anderzijds, zijn vals, omdat op die facturen staat vermeld dat een
Marketing Management feedan wel
consultancy feesin rekening worden gebracht, terwijl er feitelijk geen marketing management diensten of consultancy diensten zijn verricht. Het onder 4 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Oordeel van de rechtbank
[bedrijf01] is een vennootschap van de verdachte. [bedrijf02] is de vennootschap van medeverdachte [medeverdachte01]. [bedrijf03] is een vennootschap waarvan de verdachte middellijk aandeelhouder was. De verdachte heeft verklaard dat er verschillende werkzaamheden zijn verricht door de [bedrijf02] voor [bedrijf03] en door [bedrijf01] voor [bedrijf02] en dat hij en de medeverdachte [medeverdachte01] bij het over en weer factureren van hun werkzaamheden aan elkaars vennootschappen als het ware één totaalafrekening daarvoor hebben gemaakt. Voor deze werkzaamheden als geheel hebben zij de overkoepelende omschrijvingen gebruikt zoals op de facturen staat vermeld. De verdachte heeft ter zitting een toelichting gegeven op deze werkzaamheden. Zo heeft [bedrijf02] voor [bedrijf03] onder meer videoproducties gemaakt en marketingwerkzaamheden verricht en de verdachte heeft vanuit [bedrijf01] onder meer gelden voorgeschoten voor (projecten van) [medeverdachte01] en deze in rekening gebracht.
Ten laste is gelegd dat er facturen zijn opgemaakt voor werkzaamheden die niet zijn verricht. Dat betekent dat de rechtbank, om tot een bewezenverklaring te komen, moet kunnen vaststellen dat er daadwerkelijk geen werkzaamheden zijn verricht door voornoemde vennootschappen die onder de noemers
consultancyof
marketing management dienstenkunnen vallen. Dit zijn echter zulke globale omschrijvingen dat niet eenduidig kan worden vastgesteld dat deze omschrijvingen als vals, onwaar, zijn aan te merken. Ook kan niet worden vastgesteld dat de door de verdachte genoemde werkzaamheden niet zijn verricht. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de valsheid in geschrift zoals onder 4 ten laste is gelegd heeft begaan en hij wordt daarvan dan ook vrijgesproken.
Bewijsverweren
Standpunten van de verdediging
De verdediging heeft de volgende verweren gevoerd.
Feiten 1 en 2
Wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de verdachte geen opzet gehad op het onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst, respectievelijk het onjuist of onvolledig doen van bij de Belastingwet voorziene aangiften. De verdachte verkeerde immers in de veronderstelling dat de aandelen in het kapitaal van [bedrijf04] (hierna: [bedrijf04]) aandelen aan toonder waren die niet in zijn bezit waren en daarom was hij in de veronderstelling dat hij geen aanmerkelijk belang had in [bedrijf04]. Er was ook geen intentie om belastingheffing te ontgaan en er is ook niet te weinig belasting geheven. De verdachte dient van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Feit 3
De onder 3 ten laste gelegde factuur heeft niet gediend om tot bewijs van enig feit te dienen. Deze factuur betrof namelijk slechts een pro forma voorschotfactuur ten behoeve van een mogelijke transactie tussen [bedrijf03] aan [bedrijf05]. Deze transactie is echter nimmer tot stand gekomen. Zo er al een oogmerk is geweest om de factuur te gebruiken, is dit niet gebeurd. Niet verwezenlijkte intenties zijn niet strafbaar.
De verdachte dient van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Feit 5
Wat betreft het onder 5 ten laste gelegde is erop gewezen dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] elkaar al jaren kennen, zowel privé als zakelijk. Zij werkten op tamelijk informele wijze samen en verrichtten over en weer diverse werkzaamheden voor elkaar, werkzaamheden die vervolgens werden gefactureerd. Met de facturen van [bedrijf02] aan [bedrijf06] zijn de werkzaamheden die de verdachte voor [bedrijf06] heeft verricht in rekening gebracht. Zoals de verdachte ter terechtzitting verklaarde, heeft [bedrijf02] deze werkzaamheden gefactureerd omdat er al een factuurrelatie bestond tussen die vennootschap en [bedrijf06].
De verdachte dient van het 5 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De hiervoor genoemde verweren worden als volgt beoordeeld.
Feiten 1 en 2
De verdachte was in de jaren 2015 en 2016 aandeelhouder van de naar het recht van de Britse Maagdeneilanden opgerichte vennootschap [bedrijf04]. Vragen daaromtrent van de Belastingdienst heeft de verdachte niet dan wel niet volledig en in strijd met de waarheid beantwoord. Tot twee keer toe heeft de verdachte immers schriftelijk aan de Belastingdienst verklaard dat hij geen aandelen [bedrijf04] in zijn bezit heeft gehad. De verdachte heeft zijn belang in [bedrijf04] bovendien nimmer in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarbij opzettelijk heeft gehandeld. Dit baseert de rechtbank onder meer op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij de vragen van de Belastingdienst niet of niet volledig heeft beantwoord omdat hij de Belastingdienst op die manier ‘het bos in wilde sturen’. Verder is er geen enkele grond aannemelijk geworden voor de gepresenteerde veronderstelling dat het om aandelen aan toonder zou gaan. [bedrijf04] kent sinds haar oprichting volgens haar statuten alleen aandelen op naam.
Op het verweer dat de verdachte niet de intentie had dat te weinig belasting werd geheven overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 69, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat er pas van strafbaarheid sprake kan zijn als
het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.Dit wordt het ‘strekkingsvereiste’ genoemd. Dit maakt dat de subjectieve wil van de verdachte niet relevant is. Uit de parlementaire geschiedenis vloeit voort dat het gaat om
een van buitenaf waarneembare eigenschap van de gestelde gedraging. Met andere woorden, als algemene ervaringsgegevens tot de conclusie leiden dat de desbetreffende gedragingen in het algemeen tot gevolg hebben dat onvoldoende belasting wordt geheven, is voldaan aan het strekkingsvereiste. Het strekkingsvereiste moet daarom als een geobjectiveerd delictsbestanddeel worden aangemerkt. Het gaat er dan niet om of de dader zelf de bedoeling had te weinig belasting te betalen, maar of dit objectief beoordeeld een gevolg kan zijn van zijn doen of laten.
Zelfs indien er als gevolg van de desbetreffende aangiften niet te weinig belasting zou zijn geheven, staat dit aan bewezenverklaring niet in de weg omdat dat voor vaststelling van de strekking van de onjuiste of onvolledige aangiften niet van belang is.
Het niet aangeven van een aanmerkelijk belang in een vennootschap en het niet of onjuist beantwoorden van vragen van de Belastingdienst daarover heeft in het algemeen tot gevolg dat onvoldoende belasting wordt geheven. Er is dan ook voldaan aan het strekkingsvereiste.
Het verweer wordt verworpen; de feiten kunnen worden bewezenverklaard
Feit 3
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de factuur met nummer 151201 heeft gemaakt. Uit onderzoek volgt dat dit bestand op 4 januari 2016 voor het laatst is gewijzigd. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij een kasrondje heeft geconstrueerd om het beeld te schetsen dat zijn onderneming [bedrijf03] over voldoende liquiditeit beschikte. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat de betaling van het bedrag van € 21.000,- met omschrijving “DOWNPAYMENT 15121” op 4 januari 2016, deel uitmaakte van het kasrondje. Deze betaling ziet de rechtbank, gelet op de vermelding van het overeenkomstige factuurnummer, als betaling op deze factuur, waarmee ook het verweer dat het hier slechts om een pro-forma factuur zou gaan wordt verworpen. Daarmee is gegeven dat deze, door de verdachte opgemaakte factuur vals is, omdat er, anders dan de factuur wil laten geloven, geen materiële betalingsverplichting in verband met het daarin vermelde project tegenover heeft gestaan.
Het verweer wordt verworpen en het feit kan worden bewezenverklaard.
Feit 5
Zoals door de verdachte ter terechtzitting verklaard, heeft [bedrijf02] door de verdachte verrichte werkzaamheden gefactureerd aan [bedrijf06]. De verdachte maakte gebruik van [bedrijf02] omdat deze onderneming al een factuurrelatie met [bedrijf06] had, aldus de verdachte. Nu de gefactureerde werkzaamheden dus niet door [bedrijf02] zijn verricht maar door de verdachte, die verder geen arbeidsrelatie met [bedrijf02] had of anderszins namens [bedrijf02] werkzaamheden verrichtte, staat vast dat de vermelding op de facturen in strijd met de waarheid is en dat deze facturen dus valselijk zijn opgemaakt.
Het verweer wordt verworpen. Ook dit feit kan worden bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 16 oktober 2017
tot en met 4 maart 2021
te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee,
telkens als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet,
onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig
belasting werd geheven,
immers heeft hij, verdachte, telkens
opzettelijk
- niet en/of niet volledig antwoord gegeven op vragen uit de brieven van 16
oktober 2017 en 26 februari 2018 van de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst antwoord gegeven, en
- in zijn brieven van 7 november 2017 en 12 maart 2018
verklaard dat de aandelen van [bedrijf04] nooit in zijn
bezit zijn geweest, en
- in zijn brief van 20 augustus 2018 verklaard dat de aandelen van
de drie zgn. BVI-companies, te weten [bedrijf04], [bedrijf07]
[bedrijf07] en [bedrijf08], eind 2013 zijn verkocht aan een Chinese zakenpartner;
2.
hij
in de periode van 8 juni 2017 tot en met 6 juni 2018
te Dirksland en/of Apeldoorn ,
meermalen,
telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor
de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren
- 2015 en
- 2016 ,
onjuist en onvolledig heeft gedaan ,
immers heeft hij, verdachte, telkens
opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Apeldoorn ingeleverde elektronische aangiftebiljetten
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over genoemde jaren
geen opgaaf gedaan van bezit van een aanmerkelijk
belang in [bedrijf04],
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting
werd geheven;
3.
hij
op 4 januari 2016 te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten een factuur ten name van [bedrijf03].
gericht aan [bedrijf05] gedateerd 1 december 2015
valselijk heeft opgemaakt ,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar in
strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die factuur vermeld dat een
fee van EUR 32.500,- in rekening wordt gebracht met betrekking tot het project ''Life
boats order KLMI 15-12134" terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van een
levering van (een) goed(eren) en/of (een) dienst(en) door of namens [bedrijf03]
[bedrijf03] aan [bedrijf05],
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
5.
hij
in de periode van 6 november 2016 tot en met 7 december 2016
te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee, en/of Utrecht en/of Amsterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
facturen ten name van [bedrijf02] gericht aan [bedrijf06]
[bedrijf06], te weten
- factuurnummer 2016-11 gedateerd 6 november 2016 ad EUR 12.100,-
en
- factuurnummer 2016-12 gedateerd 6 november 2016 ad EUR 6.050,-
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
valselijk heeft opgemaakt ,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader toen en daar
telkens in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die facturen
vermeld dat marketing werkzaamheden over de maanden tot
en met september 2016 en de maand oktober 2016 in rekening
worden gebracht terwijl er in werkelijkheid door of namens [bedrijf02] geen
marketing werkzaamheden zijn verricht voor [bedrijf06],
telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze opzettelijk niet of onvolledig verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
3.
valsheid in geschrift;
5.
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Stanpunt van de verdediging
Wat betreft de onder 3 en 5 thans bewezenverklaarde feiten dient de verdachte, vanwege de geringe ernst van de feiten, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Ontslag van alle rechtsvervolging volgt, gelet op het bepaalde in artikel 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, indien het bewezenverklaarde a) niet aan de delictsomschrijving voldoet, b) wel aan de delictsomschrijving voldoet maar niet wederrechtelijk is of c) aan de delictsomschrijving voldoet, ook wederrechtelijk is maar niet aan de schuld van de verdachte te wijten is. Een gestelde geringe ernst van de onder 3 en 5 bewezenverklaarde feiten valt onder geen van de hiervoor genoemde gevallen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn de feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, enerzijds door gerichte vragen van de Belastingdienst over zijn aandelenbezit niet of onjuist te beantwoorden en anderzijds door in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2015 en 2016 geen opgaaf te doen van zijn bezit van een aanmerkelijk belang (te weten zijn bezit van aandelen in [bedrijf04]).
Daarmee heeft de verdachte het vertrouwen geschaad dat burgers, bedrijven en overheid in het maatschappelijk en economisch verkeer moeten kunnen stellen in de juistheid van wettelijk voorgeschreven belastingaangiften. Immers, bij de heffing van belastingen zijn gewichtige gemeenschappelijke belangen betrokken. Belastingheffing dient er ten slotte mede voor om de Staat de geldmiddelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en voor de vervulling van zijn taken nodig zijn.
De verdachte heeft zich daarnaast, met het valselijk opmaken van verschillende facturen, schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarmee heeft de verdachte het vertrouwen ondermijnd dat burgers, organisaties en overheid in het maatschappelijk verkeer moeten kunnen hebben in de juistheid van dergelijke geschriften. De verdachte heeft geprobeerd om door middel van deze valse facturen en de door hem genoemde kasrondjes, met de hulp van zijn vriend en medeverdachte [medeverdachte01] een vals beeld te scheppen van de liquiditeitspositie van zijn onderneming, met alle (verhaals-)risico’s van dien voor geldschieters en/of schuldeisers.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank meegewogen dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijn
Standpunt van de officier van justitie
De redelijke termijn is in deze zaak gaan lopen vanaf de datum van verzending van de regiebrief aan de verdachte op 14 december 2021, waarin hem het voornemen tot vervolging kenbaar werd gemaakt. De zaak is daarmee binnen de redelijke termijn van twee jaar afgedaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben gekregen dat het openbaar ministerie hem voor een bepaald strafbaar feit zal vervolgen. Met het eerste verhoor van een verdachte kan die verwachting ontstaan. De verdachte is in deze zaak op 14 november 2019 voor de eerste keer door opsporingsambtenaren van de FIOD verhoord. Op deze datum is de redelijke termijn daarom aangevangen.
In deze zaak is er geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen de aanvang van de redelijke termijn zoals hiervoor vastgesteld en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drieënhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn voor berechting van twee jaar, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twintig maanden. Deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte en dient daarom gecompenseerd te worden.
Gelet op de ernst van de feiten en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en met de vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een taakstraf van na te noemen duur. Nu de verdachte zich na deze feiten niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter en mr. M. Timmerman en
mr. S.W.H. Bootsma, rechters in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 24 juli 2023.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaaksdossier 1 (ZD-001)
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 16 oktober 2017
tot en met 4 maart 2021
te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet,
onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig
belasting werd geheven,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
opzettelijk
- niet en/of niet volledig antwoord gegeven op vragen uit de brief/brieven van 16
oktober 2017 (DOC-011) en/of 26 februari 2018 (DOC-014) van de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst antwoord gegeven, en/of
- in zijn brief/brieven van 7 november 2017 (DOC-012) en/of 12 maart 2018
(DOC-015) verklaard dat de aandelen van [bedrijf04] nooit in zijn
bezit zijn geweest, en/of
- in zijn brief van 20 augustus 2018 (DOC-016) verklaard dat de aandelen van
de drie zgn. BVI-companies, te weten [bedrijf04], [bedrijf07]
[bedrijf07] en [bedrijf08], eind 2013 zijn verkocht aan een Chinese zakenpartner;
2.
Zaaksdossier 2 (ZD-002)
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 8 juni 2017 tot en met 6 juni 2018
te Dirksland en/of Utrecht en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor
de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de/het jaar/jaren
- 2015 (DOC-120 p. 63/101), en/of
- 2016 (DOC-120 p. 74/101),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Apeldoorn ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet(ten)
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over genoemd(e) ja(a)r(en)
(telkens) geen opgaaf gedaan en/of laten doen van bezit van een aanmerkelijk
belang in [bedrijf04],
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting
werd geheven;
3.
Zaaksdossier 3 (ZD-003)
hij
op of omstreeks 4 januari 2016 te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee,
althans in Nederland, en/of Hongkong,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten een factuur ten name van [bedrijf03].
gericht aan [bedrijf05] gedateerd 1 december 2015 (DOC-034)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar in
strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die factuur vermeld dat een
fee van EUR 32.500,- in rekening wordt gebracht met betrekking tot het project ''Life
boats order KLMI 15-12134" (terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van een
levering van (een) goed(eren) en/of (een) dienst(en) door of namens [bedrijf03]
[bedrijf03] aan [bedrijf05]),
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
4.
Zaaksdossier 4 (ZD-004)
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 26 maart 2018 tot en met 22 mei 2018
te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee, en/of Utrecht en/of Amsterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
A. één of meer factu(u)r(en) ten name van [bedrijf01] gericht aan [bedrijf02]
[bedrijf02], te weten
- Invoice No. 18.007 gedateerd 31 maart 2018 ad EUR 9.800,- (excl. BTW)
(DOC-042) en/of
- Invoice No. 18.008 gedateerd 31 maart 2018 ad EUR 9.800,- (excl. BTW)
(DOC-043) en/of
- Invoice No. 18.009 gedateerd 31 maart 2018 ad EUR 9.800,- (excl. BTW)
(DOC-044),
B. één of meer factu(u)r(en) ten name van [bedrijf02] gericht aan [bedrijf03]
[bedrijf03], te weten
- factuurnummer 2018-33 gedateerd 30 april 2018 ad EUR 9.800,- (0% BTW)
(DOC-039) en/of
- factuurnummer 2018-34 gedateerd 30 april 2018 ad EUR 9.800,- (0% BTW)
(DOC-040) en/of
- factuurnummer 2018-35 gedateerd 30 april 2018 ad EUR 9.800,- (0% BTW)
(DOC-041),
-(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen-
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
(telkens) in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die
factu(u)r(en) vermelden/of doen vermelden dat
ad A) "Marketing Management fee" over de maand(en) januari, februari en/of
maart in rekening wordt gebracht (terwijl er in werkelijkheid door of namens [bedrijf01]
[bedrijf01] geen marketing management diensten zijn verleend aan [bedrijf02]),
en/ of
ad B) "consultancy fees“11 over de maand(en) januari, februari en/of maart in
rekening wordt gebracht (terwijl er in werkelijkheid door of namens [bedrijf02]
B.V. geen consultancy diensten zijn verleend aan [bedrijf03]
[bedrijf03])
(telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
Zaaksdossier 5 (ZD-005)
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 6 november 2016 tot en met 7 december 2016
te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee, en/of Utrecht en/of Amsterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
één of meer factu(u)r(en) ten name van [bedrijf02] gericht aan [bedrijf06]
[bedrijf06], te weten
- factuurnummer 2016-11 gedateerd 6 november 2016 ad EUR 12.100,- (DOC-079),
en/ of
- factuurnummer 2016-12 gedateerd 6 november 2016 ad EUR 6.050,- (DOC-078)
-(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen-
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
(telkens) in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die factu(u)r(en)
vermelden/of doen vermelden dat marketing werkzaamheden over de maanden tot
en met september 2016 en/of de maand oktober 2016 in rekening
worden gebracht (terwijl er in werkelijkheid door of namens [bedrijf02] geen
marketing werkzaamheden zijn verricht voor [bedrijf06]),
(telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken.