ECLI:NL:RBROT:2023:6537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
10/233532-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer en handel in cocaïne en amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne en de handel in cocaïne en amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een gewapende overval op een containerterminal, waar een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen. De verdachte werd geïdentificeerd als gebruiker van verschillende SkyECC-accounts, die in verband stonden met de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de informatie verkregen uit het onderzoek Argus rechtmatig was en dat er geen reden was voor bewijsuitsluiting. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de rol van de verdachte in de drugshandel en de maatschappelijke gevolgen daarvan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/233532-22
Datum uitspraak: 30 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. P.H. Ruys, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde en partiële vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde MDMA pillen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Rechtmatigheid van het bewijs
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de informatie uit het onderzoek Argus met betrekking tot de identificatie van de verdachte als gebruiker van de SkyECC-accounts [accountnaam01] , [accountnaam02] en [accountnaam03] niet als bewijs mag dienen, aangezien de resultaten van dit onderzoek zonder rechtsgeldige machtiging van de rechter-commissaris met het onderzoek Candara zijn gedeeld. Op het moment dat nader onderzoek werd gedaan naar het Sky-ID [accountnaam04] bleek niet dat er sprake was van een strafbaar feit dat in georganiseerd verband is gepleegd of beraamd en dat er sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Uit de chats blijkt dat het aan de verdachte toegeschreven Sky-ID zich als solist bezig leek te houden met kleinschalige drugshandel. Er bestond daarom onvoldoende aanleiding tot verstrekking van deze gegevens. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens.
4.2.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekking van de gegevens uit de SkyECC-accounts rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van een vormverzuim. De chatberichten kunnen daarom voor het bewijs worden gebruikt.
4.2.3.
Beoordeling
Uit het dossier volgt dat op 15 augustus 2022 door de rechter-commissaris in het onderzoek Argus toestemming is verleend om aanvullend onderzoek te doen naar de communicatie van de gebruiker van de Sky-ID’s [accountnaam01] , [accountnaam04] en [accountnaam03] en van zijn/haar contacten. Van enige onrechtmatigheid bij deze procedure is de rechtbank niet gebleken. Voor zover de verdediging dit anders ziet, acht de rechtbank dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Dat de verdachte, zoals is gesteld, een ondergeschikte rol zou hebben gespeeld binnen het georganiseerd verband waarop het onderzoek Argus zich richtte, betekent niet dat de verstrekking van de aan hem toegeschreven chatberichten ten behoeve van het onderhavige opsporingsonderzoek daarmee onrechtmatig zou zijn. Dit betekent dat voor bewijsuitsluiting geen reden bestaat en dat de rechtbank de SkyECC-berichten zal betrekken bij de verdere beoordeling van het bewijs.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vermeld dat de verdachte ontkent dat hij de gebruiker is van voornoemde SkyECC- accounts en daarnaast zich op het standpunt gesteld dat – indien de rechtbank hier anders over denkt - het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, omdat de rol van de verdachte dermate gering is geweest dat hooguit medeplichtigheid bewezen kan worden en dit is niet ten laste gelegd. De verdachte moet ook om deze reden worden vrijgesproken.
4.3.2.
Standpunt officier van justitie
Uit het identificatie onderzoek blijkt onmiskenbaar dat de verdachte de gebruiker is geweest van de in het dossier genoemde SkyECC-accounts. Op basis van de chatberichten acht de officier van justitie het medeplegen door de verdachte van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.
Beoordeling
Zaak Karper
In de ochtend van 7 oktober 2020 heeft een gewapende overval plaatsgevonden in de Container Terminal op het binnenhaventerrein aan de [adres02] te [plaats02] . Ter plaatse werd een hoeveelheid van ongeveer 230 kilo cocaïne aangetroffen bij een container en een aantal lege zakken met witte poederrestanten. Uit het onderzoek Argus is naar voren gekomen dat vermoedelijk sprake is geweest van een uithaalactie na het invoeren van een grotere partij (vermoedelijk 1000 kilo) cocaïne uit Brazilië. Uit de chatberichten in het dossier volgt dat in de nacht van 5 oktober 2020 op dezelfde locatie al eerder een uithaalactie heeft plaatsgevonden, die echter werd onderbroken, en dat de uithaalactie op 6 oktober 2020 bedoeld was om het restant van de cocaïne op te halen.
De politie is in het kader van dat onderzoek gestuit op de gebruiker van de SkyECC-accounts [accountnaam01] , [accountnaam04] en [accountnaam03] met de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam01] ’, ‘ [gebruikersnaam02] ’, ‘ [gebruikersnaam03] ’ of variaties op deze namen. In een uitgebreid identificatieonderzoek in het dossier Candara heeft de politie de conclusie getrokken dat voornoemde SkyECC-accounts en de bijbehorende chats afkomstig zijn van de verdachte. Op 13 september 2022 is de verdachte aangehouden vanwege zijn mogelijke betrokkenheid bij de genoemde uithaalactie.
Identificatie van de verdachte als gebruiker van de SkyECC-accounts
Het politieonderzoek is vastgelegd in het zaaksdossier Karper. De chatberichten die zich in het dossier bevinden in het Aanvullend proces-verbaal Chats Sky-ID [accountnaam04] , zijn een weergave van de communicatie die in de periode 6 oktober 2020 om 11:14 en 7 oktober 2020 om 03:43 te [plaats02] aan de [adres02] , bij de Container Terminal heeft plaatsgevonden tussen de verdachte ( [gebruikersnaam03] ) en derden. Bij de behandeling door de rechtbank van het onder feit 2 ten laste gelegde zal verwezen worden naar het zaaksdossier Snoek, waarin dezelfde SkyECC-accounts zijn geïdentificeerd als behorend bij de verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij de gebruiker is van voornoemde SkyECC-accounts, maar de rechtbank stelt vast dat de verdachte zich in het onderzoek en op de terechtzitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft aldus geen verklaring gegeven voor de aard en betekenis van de aangetroffen chatberichten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van genoemde SkyECC-accounts. De rechtbank stelt daarom vast dat de verdachte de persoon is geweest die de aan deze accounts gekoppelde chatberichten heeft verzonden/ontvangen en daarbij onder meer wordt aangeduid met de bijnaam ‘ [gebruikersnaam03] ’.
Medeplegen van voorbereidingshandelingen
Uit de in het dossier vermelde chatberichten volgt dat de verdachte, die in de betrokken periode van 6 op 7 oktober 2020 voortdurend in contact was met een aantal medeverdachten, hen, samen met gereedschap, heeft vervoerd, afgezet en opgewacht, daartoe een voertuig ter beschikking heeft gesteld en op de uitkijk heeft gestaan bij een uithaalactie van minstens enkele honderden kilo’s cocaïne. Dat de verdachte in dit samenspel niet zélf op het terrein is geweest en er ook sprake is geweest van (al dan niet goed begrepen) instructies in zijn richting, doet er niet aan af dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte, gezien de aard, omvang en intensiteit van zijn rol blijkens de chats, medepleger is van voorbereidingshandelingen voor de (verlengde) invoer van de cocaïne.
4.3.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
4.4.
Bewijswaardering feit 2
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat hij in verdovende middelen heeft gehandeld. De chatberichten moeten – indien de rechtbank vaststelt dat de verdachte een van de deelnemers was - worden aangemerkt als grootspraak. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken. Op basis van de bevindingen uit het opsporingsonderzoek kan niet worden vastgesteld dat daadwerkelijk een koop tot stand is gekomen en kan hooguit een poging daartoe worden bewezen. Nu dit niet ten laste is gelegd, dient ook om die reden vrijspraak te volgen.
4.4.2.
Standpunt officier van justitie
Op basis van de chatberichten acht de officier van justitie het medeplegen door de verdachte van de onder 2 ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen.
4.4.3.
Beoordeling
Zaak Snoek
In het dossier Candara zijn door de politie chatberichten aangetroffen die zijn ondergebracht in een apart zaaksdossier Snoek. Deze chatberichten zijn met dezelfde SkyECC-accounts uitgewisseld die in het identificatiedossier zijn gerelateerd aan de verdachte. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de SkyECC-accounts [accountnaam01] en [accountnaam04] .
In de met deze accounts gevoerde chats wordt gesproken over speed, over ‘bollie en collie’ en worden getallen genoemd. Hierover bevraagd heeft de verdachte zich consequent beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft aldus geen verklaring gegeven ten aanzien van de aard en betekenis van de aangetroffen chatberichten.
Uit de chatberichten blijkt dat de verdachte foto’s stuurt van blokken van een witte substantie met daarop stempelafdrukken. Hij schrijft daarover dat het gaat om ‘collie en bollie’, wat volgens de politie in het drugsmilieu wordt gebruikt als aanduiding voor cocaïne uit Colombia en Bolivia. Gesproken wordt over de prijs van ‘a-olie’, volgens de politie een gangbare term voor amfetamine. In verschillende chatgesprekken wordt voorts gesproken over kwaliteit van de getoonde en aangeboden goederen en over de mogelijkheid voor de verdachte om speed te leveren. De herhaaldelijke vermelding van getallen kan in de context van alle gesprekken niet anders worden opgevat dan als het noemen van prijzen en hoeveelheden. Uit de chats blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode aan zijn gesprekspartners ook daadwerkelijk drugs heeft verkocht. Op grond hiervan verwerpt de rechtbank het verweer dat het hooguit zou gaan om een poging tot handel in verdovende middelen. Dat slechts sprake zou zijn van grootspraak van de verdachte is door de verdediging op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gehandeld in cocaïne en amfetamine en dat hij deze middelen ook voorhanden heeft gehad. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de verkoop van MDMA pillen niet bewezen, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
4.4.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1.subsidiair. (zaak Karper)

hij op tijdstip(pen in de periode van 6 oktober 2020 tot en met 7 oktober 2020 te [plaats02] ,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen en
eenvervoermiddel voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en verdachtes mededader(s):
- in persoon, telefonisch en via chatberichten (middels Sky ECC) contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt met betrekking tot het uithalen en vervoeren van die cocaïne, en
- als bestuurder van een voertuig, met daarin mededaders, naar het terrein van [bedrijf01] , gelegen aan de [adres02] , gereden en aldaar mededaders met gereedschap enscheppen en zakken afgezet, en
- vervolgens aldaar de omgeving in de gaten gehouden en op de uitkijk gestaan, en/
- voornoemd terrein onbevoegd betreden eneen deel van die cocaïne uit een container overgeschept in zakken en aldus uit die container gehaald, en
- vervolgens een deel van die cocaïne in zakken in één of meer voertuig(en) van die terminal weggevoerd;

2.(zaak Snoek)

hij op meer tijdstippen in de periode van 30 april 2020 tot en met 24 november 2020 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
meermalen opzettelijk heeft verkocht
- een of meer blok(ken), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal bevattende cocaïne, en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde cocaïne en amfetamine, telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1 subsidiair.

medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en het voorhanden hebben van voorwerpen en vervoermiddelen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

2.

medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende langere tijd bezig gehouden met de handel in cocaïne, amfetamine en mogelijk ook andere verdovende middelen. Daarnaast is hij in dezelfde betrokken geweest bij de uithaal van een grote partij cocaïne, waarbij mogelijk ook sprake is geweest van (dreiging met) geweld. De verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld bij de voorbereiding van deze criminele activiteiten.
Met zijn handelen heeft de verdachte een actieve bijdrage geleverd aan (de
instandhouding van) de handel in harddrugs, verslavende en voor de gezondheid schadelijke
stoffen. Drugshandel vormt een ernstig maatschappelijk probleem en gaat vaak gepaard met
geweld, corruptie, witwassen en wapenbezit. Hierdoor wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid dan wel het gevoel van veiligheid binnen de maatschappij. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële voordeel en zich niets aangetrokken van deze maatschappelijke gevolgen. Het is bijzonder zorgelijk dat de verdachte, na meerdere veroordelingen voor vuurwapenbezit, nu actief is in de drugswereld.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Gelet op de ouderdom van de bewezen feiten en vanwege de ter zitting besproken persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de periode daarna, zal de rechtbank wel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Nu een gevangenisstraf zal worden opgelegd van langere duur, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een beslissing tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals door de verdediging is verzocht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J.E. van Rossum, voorzitter,
en mr. J.J. Bade en mrs. J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaak Karper
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 7 oktober 2020 te Rotterdam en/ of Oosterhout en/ of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (waaronder mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 1000 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 oktober 2020 tot en met 7 oktober 2020 te Rotterdam en/of Oosterhout en/of elders Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1000 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten (middels Sky ECC) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne, en/of
- als bestuurder van een voertuig, met daarin één of meer mededader(s), naar het terrein van [bedrijf01] , gelegen aan de [adres02] , gereden en/of (aldaar) één of meer mededader(s) met gereedschap en/of scheppen en/of zakken afgezet, en/of
- ( vervolgens) aldaar de omgeving in de gaten gehouden en/of op de uitkijk gestaan, en/of
- voornoemd terrein (onbevoegd) betreden en/of (een deel van) die cocaïne uit een container overgeschept in zakken en/of (aldus) uit die container gehaald, en/of
- ( vervolgens) (een deel van) die cocaïne (in zakken) in één of meer voertuig(en) van die terminal weggevoerd;
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
Zaak Snoek
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 april 2020 tot en met 24 november 2020 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een of meer blok(ken), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- een groot aantal pillen, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)