ECLI:NL:RBROT:2023:6536

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/464 , FT EA 23/466, FT EA 23/465, FT EA 23/467
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak hebben verzoekers op 9 mei 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van de ontruiming van hun huurwoning, die was uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2021. De verzoekers, die in een moeilijke financiële situatie verkeren, hebben aangegeven dat hun inkomen bestaat uit een WIA-uitkering en een aanvullende Participatiewet-uitkering. Ondanks hun financiële problemen hebben zij hun huurbetalingen vanaf februari 2023 steeds voldaan, met uitzondering van een late betaling in april, die te wijten was aan een ziekenhuisopname van verzoekster.

Tijdens de zitting op 16 mei 2023 heeft de verweerster, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit B.V., aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek, mits de verzoekers hun huurtermijnen tijdig blijven voldoen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de overgelegde documenten, waaronder het vonnis van 17 augustus 2021 en een aankondiging van ontruiming, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie was.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekers en verweerster afgewogen. Het belang van verzoekers om in hun huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, woog zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
[nummer03] – [nummer04]
uitspraakdatum: 22 mei 2023
[verzoekster01] en [verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] [plaats01] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 9 mei 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepbrief van deze rechtbank van 9 mei 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 mei 2023.
Ter zitting van 16 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mr. A. El Ouath, (waarnemend) advocaat van verzoekers.
GGN Mastering Credit B.V., heeft namens Stichting Hef Wonen, rechtsopvolger onder algemene titel van Stichting Vestia (hierna: verweerster), voorafgaand aan de zitting bij brief van 12 mei 2023 haar standpunt meegedeeld.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, is verzocht om gedurende een termijn van zes maanden een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoekers maken een zware periode door, onder andere op medisch vlak. Verzoekers hebben hierdoor hun financiën niet goed op orde kunnen houden. Het inkomen van verzoekers bestaat uit een WIA-uitkering en een aanvullende Participatiewet-uitkering. Daarnaast ontvangen schuldenaren huurtoeslag. De advocaat heeft ter zitting verklaard dat de inkomsten voldoende zijn om de lopende huurtermijnen te voldoen. Er is beschermingsbewind aangevraagd. De beoogd beschermingsbewindvoerder zal het minnelijk traject gaan uitvoeren, zodra het beschermingsbewind is uitgesproken. Hij heeft daarvoor al voorbereidend werk verricht. De huurbetalingen hebben (ook tot die tijd) prioriteit. De huur is vanaf februari 2023 steeds voldaan. De huur in april is weliswaar te laat betaald, maar dat kwam omdat verzoekster (die de betalingen en administratie doet) was opgenomen in het ziekenhuis.

3.Het verweer

Verweerster heeft bij brief van 12 mei 2023 haar standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Verweerster verzet zich niet tegen het ingediende verzoek, nu verzoekers hulp accepteren en er wellicht binnenkort beschermingsbewind wordt ingesteld. Verweerster verzoekt de rechtbank om in de beslissing op te nemen dat de voorziening slechts geldt voorzolang de lopende termijnen, gedurende een maximale periode van zes maanden, tijdig worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 1 mei 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 24 mei 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie. Verweerster heeft weliswaar bij brief van 12 mei 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek om een voorlopige voorziening, maar dat de aangezegde ontruiming niet zal worden voortgezet, is niet gebleken.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 17 augustus 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Weliswaar is het budget krap, omdat er sprake is van een beslaglegging op de aanvullende Participatiewet-uitkering en de huurtoeslag gedeeltelijk wordt verrekend. Niettemin is de huur vanaf februari steeds betaald, zo heeft de verhuurder ook bevestigd. Daarnaast hebben verzoekers aangetoond dat beschermingsbewind is aangevraagd. De verwachting is dat het beschermingsbewind op korte termijn zal worden uitgesproken. Voldoende aannemelijk is geworden dat de (beoogd) beschermingsbewindvoerder het minnelijk traject binnen enkele maanden (en in ieder geval ruim voor het vervallen van de gevraagde voorziening) kan afronden. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 17 augustus 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres01] te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.