ECLI:NL:RBROT:2023:6535
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van onterechte niet-ontvankelijkheidverklaring in bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. Eiser, die in Dordrecht woont, had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de heffingsambtenaar van Rotterdam, die op 11 november 2021 een naheffingsaanslag van € 67,06 had opgelegd. Dit bedrag bestond uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor naheffing. Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2022 verklaarde de verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, wat eiser niet kon accepteren en daarom beroep instelde.
Tijdens de zitting op 22 juni 2023 was de gemachtigde van eiser niet verschenen, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag rechtmatig was opgelegd, maar dat de niet-ontvankelijkheidverklaring in bezwaar onterecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit op dat punt, maar liet de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslag in stand. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding in bezwaar, maar in beroep werd verweerder veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 209,25, omdat eiser gedeeltelijk in het gelijk was gesteld.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag rechtmatig was, omdat eiser niet had voldaan aan de betaalplicht en de parkeerreglementen duidelijk waren aangegeven. De rechtbank benadrukte dat de parkeerder een onderzoeksplicht heeft om zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften. De uitspraak concludeerde met de veroordeling van verweerder tot vergoeding van het griffierecht van € 50,- aan eiser.