In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker01], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerster01]. De werknemer was op 20 juli 2020 in dienst getreden als Vulploegmedewerker. Op 3 september 2022 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen, met als reden het gooien van kwark door de laad- en losruimte en het maken van foto's daarvan. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om een verklaring voor recht dat het ontslag in strijd was met artikel 7:671 lid 1 BW, en om betaling van verschillende vergoedingen, waaronder een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet heeft opgezegd, omdat er geen dringende reden voor ontslag aanwezig was. De kantonrechter oordeelde dat het gedrag van de werknemer laakbaar was, maar niet zodanig ernstig dat ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft de transitievergoeding van € 34,91 bruto toegewezen, evenals de gefixeerde schadevergoeding van € 189,16 bruto. De werknemer had ook recht op achterstallig loon van € 65,28 netto, na verrekening van schade die de werkgever had geleden door het gedrag van de werknemer. De kantonrechter heeft de werkgever ook veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de betalingen, op straffe van een dwangsom.
De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de veroordelingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.