In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de terugverhuizing van hun kind naar Nederland. De ouders hebben samen een kind, geboren in 2016, en zijn gezamenlijk belast met het gezag. De moeder heeft in augustus 2022 aan de vader laten weten dat zij met het kind naar Spanje is verhuisd. De vader heeft daarop een procedure aangespannen om de moeder te dwingen het kind terug te verhuizen naar Nederland, wat door de rechtbank en later door het Hof is bevolen. Ondanks deze uitspraken weigerde de moeder om terug te verhuizen, wat de vader noopte om een kort geding aan te spannen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder onmiddellijk moet terugverhuizen naar Nederland met het kind, op straffe van een dwangsom van € 2.500 per dag, met een maximum van € 25.000. Tevens is de gewone verblijfplaats van het kind tijdelijk bij de vader vastgesteld voor de duur van de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft de vader gemachtigd om de sterke arm van justitie en politie in te schakelen indien de moeder niet vrijwillig meewerkt aan de terugverhuizing. De moeder is ook veroordeeld in de proceskosten van de vader, die zijn vastgesteld op € 1.140,86. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de moeder onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als zij in hoger beroep gaat.