ECLI:NL:RBROT:2023:6525

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
23 juli 2023
Zaaknummer
C/10/658872 / KG ZA 23-469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot terugverhuizing van een kind naar Nederland na verhuizing naar Spanje

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de terugverhuizing van hun kind naar Nederland. De ouders hebben samen een kind, geboren in 2016, en zijn gezamenlijk belast met het gezag. De moeder heeft in augustus 2022 aan de vader laten weten dat zij met het kind naar Spanje is verhuisd. De vader heeft daarop een procedure aangespannen om de moeder te dwingen het kind terug te verhuizen naar Nederland, wat door de rechtbank en later door het Hof is bevolen. Ondanks deze uitspraken weigerde de moeder om terug te verhuizen, wat de vader noopte om een kort geding aan te spannen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder onmiddellijk moet terugverhuizen naar Nederland met het kind, op straffe van een dwangsom van € 2.500 per dag, met een maximum van € 25.000. Tevens is de gewone verblijfplaats van het kind tijdelijk bij de vader vastgesteld voor de duur van de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft de vader gemachtigd om de sterke arm van justitie en politie in te schakelen indien de moeder niet vrijwillig meewerkt aan de terugverhuizing. De moeder is ook veroordeeld in de proceskosten van de vader, die zijn vastgesteld op € 1.140,86. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de moeder onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als zij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/658872 / KG ZA 23-469

Proces-verbaal van de zitting in kort geding van 26 juni 2023

in de zaak van

[eiser01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers,
tegen

[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats02] (Spanje),
gedaagde,
advocaat mr. V.C. Serrarens.
Partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.
Aanwezig is mr. M.C. van der Kolk, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. S.M.C. van Papenrecht, griffier.
Verschenen zijn:
  • de vader in persoon, bijgestaan door mr. J.A.M. Schoenmakers;
  • de moeder in persoon (per Teams), bijgestaan door mr. V.C. Serrarens;
  • [naam01] medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij, vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord en de Raad haar advies heeft gegeven, heeft de voorzieningenrechter de zitting korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a Rv mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1. De beoordeling

1.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samen een kind: [kind01] , geboren op [geboortedatum01] 2016 in [geboorteplaats01] . Ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag. De hoofdverblijfplaats van [kind01] is bij de moeder.
1.2.
Op 23 augustus 2022 heeft moeder per e-mail aan de vader bericht dat zij samen met [kind01] naar Spanje is verhuisd.
1.3.
Tot de verhuizing naar Spanje was sprake van een goedlopende omgangsregeling tussen de vader en [kind01] , waarbij [kind01] in ieder geval een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties bij de vader verbleef.
1.4.
Naar aanleiding van de door de vader aanhangig gemaakte procedure tot terugverhuizen is in de beschikking van 10 februari 2023 door de rechtbank Rotterdam (zaaknummer: 644216 FA RK 22-6222) de moeder onder meer bevolen om uiterlijk in de Spaanse aprilvakantie, van 6 april 2023 tot en met 17 april 2023, met [kind01] terug te verhuizen naar een plaats binnen een straal van tien kilometer rond [plaats01] en is bepaald dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [kind01] na terugverhuizing een weekend per veertien dagen is, de gehele woensdag in de week dat de vader geen omgang in het weekend heeft en de helft van de vakanties.
1.5.
De moeder heeft het Hof verzocht om de beschikking van de rechtbank te schorsen. Het Hof heeft bij beschikking van 10 mei 2023 (zaaknummer: 200.324.629/02 FA RK 22-6222) het verzoek van de moeder tot schorsing van de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking afgewezen. Vervolgens heeft het Hof op 26 mei 2023 (zaaknummer: 200.324.629/01 FA RK 22-6222) de bestreden beschikking bekrachtigd. Het Hof heeft overwogen dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist dat de moeder met [kind01] moet terugverhuizen naar Nederland. In hoger beroep zijn er geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Ook is aan de moeder geen nieuwe termijn voor terugverhuizen gegeven, omdat zij met [kind01] al in Nederland terug had moeten zijn en gebleken is dat het in de huidige situatie voor de vader en [kind01] niet mogelijk is om passende omgang te hebben, wat niet in het belang is van [kind01] .
1.6.
Ondanks de uitspraken van de rechtbank en het Hof verblijft moeder op dit moment nog steeds met [kind01] in Spanje en weigert zij terug te verhuizen. Om die reden vordert de vader in deze procedure dat de moeder wordt veroordeeld tot onmiddellijke nakoming, althans medewerking te verlenen aan de beschikkingen van de rechtbank en het Hof. Dit op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat de moeder de beschikkingen niet nakomt, met een maximum van € 25.000,00. Verder vordert hij om, hangende de lopende bodemprocedure, de gewone verblijfplaats van [kind01] te wijzigen naar de vader en daarbij de moeder te veroordelen om [kind01] onmiddellijk aan de vader af te geven. Dit op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat de moeder deze veroordeling niet nakomt, met een maximum van € 25.000,00. Voor zover de moeder niet zelfstandig meewerkt aan de veroordelingen vraagt de vader machtiging om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen.
rechtsmacht en bevoegdheid
1.7.
Tussen partijen is niet in geding dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam rechtsmacht heeft ten aanzien van het geschil en bevoegd is daarover te oordelen. De voorzieningenrechter dient echter ook zelf haar rechtsmacht en bevoegdheid vast te stellen, nu de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn. De voorzieningenrechter sluit daarvoor aan bij de overwegingen van de rechtbank in de eerdere procedures. Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat [kind01] ten tijde van het indienen van het inleidende verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter is de Nederlandse rechter dan bevoegd ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid een beslissing te nemen.
spoedeisend belang
1.8.
De vader vordert in feite nakoming van de beslissing van het Hof van 26 mei 2023, omdat dit nu niet gebeurt, waarmee het spoedeisend belang in voldoende mate is gegeven.
verplichting tot terugverhuizen
1.9.
De vader vordert de moeder te gelasten om met [kind01] terug te verhuizen naar de regio [plaats01] , op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.10.
Centraal staat hier de beschikking van 26 mei 2023 waarbij het Hof de door deze rechtbank aan de moeder opgelegde verplichting om terug te verhuizen naar Nederland heeft bekrachtigd. Gesteld noch gebleken is dat de beschikking van het Hof berust op een juridische of feitelijke misslag. Dat de moeder het niet eens is met de beslissing van het Hof is daarvoor onvoldoende en maakt niet dat zij eigenrichting mag plegen. Voorts is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Nieuwe feiten en omstandigheden zijn door de moeder niet naar voren gebracht, zodat de moeder simpelweg de uitspraken die er liggen moet nakomen.
1.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de moeder wordt veroordeeld tot nakoming van de beschikking van 10 februari 2023 en/of de beschikking van 10 mei 2023 en/of de beschikking van 26 mei 2023.
dwangsom
1.12.
Nu de moeder tot op heden aan geen enkele beschikking heeft willen voldaan acht de voorzieningenrechter het aangewezen om als prikkel tot nakoming van de veroordeling van de moeder tot terugverhuizing met [kind01] een dwangsom te verbinden. Dit zal ingaan drie dagen na betekening van deze uitspraak aan de moeder.
wijziging hoofdverblijf
1.13.
De vordering van de vader om te bepalen dat de gewone verblijfplaats van [kind01] bij de vader zal zijn, voor de duur van de lopende bodemprocedure, behelst feitelijk een (tijdelijke) wijziging van de hoofdverblijfplaats van de vastgestelde toevertrouwing van [kind01] aan de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder geen stappen heeft ondernomen om, overeenkomstig de beschikking van 10 februari 2023 en de beschikking van 26 mei 2023, [kind01] te doen (terug) verhuizen naar een straal van 10 kilometer rondom [plaats01] . De moeder heeft ook verklaard dat zij niet voornemens is om dat te doen, omdat een terugverhuizing volgens haar niet in het belang van haarzelf en daarmee ook niet in het belang van [kind01] is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet aan de moeder is om deze belangenafweging te maken. De rechtbank en het Hof hebben dit in hun beschikkingen reeds gedaan en die zijn tot het oordeel gekomen dat het wel in het belang van [kind01] is om terug te verhuizen naar een straal van 10 kilometer rondom [plaats01] . Hoe langer het duurt tot [kind01] is terugverhuisd, hoe minder het in zijn belang is. Om die reden zal de voorzieningenrechter ook de vordering van vader tot wijziging van de gewone verblijfplaats toewijzen, doch alleen (zoals gevorderd) voor de duur van de bodemprocedure. Op deze manier kan de moeder [kind01] alvast, ook indien zij zelf nog langer in Spanje zou willen verblijven, naar Nederland laten terugkeren en daarmee (ook ter voorkoming van eventuele dwangsommen) voldoen aan de plicht tot terugverhuizing
1.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gewone verblijfplaats van [kind01] (voorlopig) bij de vader wordt toegewezen.
dwangsom
1.15.
De voorzieningenrechter acht het aangewezen om ook hieraan, als prikkel tot nakoming van de veroordeling van de moeder om terug te verhuizen met [kind01] , een dwangsom te verbinden, welke ook zal ingaan drie dagen na betekening van deze uitspraak aan de moeder.
inzet sterke arm
1.16.
Hoewel de door de vader gevorderde inzet van de sterke arm vanwege mogelijke traumatisering van [kind01] een zeer belastend middel is, wordt het verzoek van de vader daartoe, mede gelet op het bepaalde in artikel 1:253a lid 4 BW toegewezen. De zeer besliste houding en de uitlatingen van de moeder hebben de voorzieningenrechter niet het vertrouwen gegeven dat zij (anderszins) te bewegen is om alsnog gehoor te geven aan de beschikkingen die er liggen, terwijl een zeer spoedige terugkeer van [kind01] naar de omgeving van [plaats01] wel in zijn belang wordt geacht en niet op andere wijze kan worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de inzet van de sterke arm - indien de moeder niet vrijwillig aan de terugverhuizing meewerkt - op de voor [kind01] minst belastende wijze zal plaatsvinden.
proceskosten
1.17.
De vader vordert dat de moeder wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Uitgangspunt is dat in familiezaken de kosten tussen partijen worden gecompenseerd. Daarvan kan de voorzieningenrechter afwijken indien een van de partijen door zijn/haar opstelling nodeloos deze kosten heeft veroorzaakt op gronden die niet anders dan als misbruik van recht kunnen worden gekwalificeerd. In zo’n geval kunnen de proceskosten ten laste van de partij worden gebracht die deze - nodeloos - heeft veroorzaakt. In dit geval doet deze situatie zich voor. Door de opstelling van de moeder was de vader genoodzaakt dit kort geding te starten. Dit leidt er toe dat de moeder wordt veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de vader worden op:
  • griffierecht € 314,00
  • dagvaarding € 129,86
  • salaris advocaat € 697,00
Dit komt neer op een totaalbedrag van € 1.140,86. Dit bedrag kan eventueel vermeerderd worden met de kosten van de tenuitvoerlegging van het vonnis. De voorzieningenrechter zal de moeder veroordelen tot het betalen van deze kosten aan de vader.
uitvoerbaarheid bij voorraad
1.18.
De voorzieningenrechter verklaart de beslissing, gelet op de aard van de vordering en in lijn met de vordering, uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
2. De beslissing
De voorzieningenrechter:
2.1.
veroordeelt de moeder om [kind01] onmiddellijk terug te laten verhuizen naar Nederland;
2.2.
veroordeelt de moeder om voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 2.1 aan de vader een dwangsom te betalen van € 2.500,00, met een maximum van € 25.000,00 en bepaalt hierbij dat dit ingaat drie dagen na betekening van deze uitspraak aan de moeder;
2.3.
bepaalt dat [kind01] voor de duur van de bodemprocedure zijn gewone verblijfplaats heeft bij de vader en veroordeelt dat de moeder [kind01] onmiddellijk afgeeft aan de vader;
2.4.
veroordeelt de moeder om voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 2.3 aan de vader een dwangsom te betalen van € 2.500,00, met een maximum van € 25.000,00 en bepaalt hierbij dat ook dit ingaat drie dagen na betekening van deze uitspraak aan de moeder;
2.5.
machtigt de vader om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de moeder na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan het onder 2.1/2.3 van dit vonnis bepaalde te voldoen;
2.6.
veroordeelt de moeder in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vader begroot op € 1.140,86, welk bedrag eventueel nog kan worden vermeerderd met de kosten van de tenuitvoerlegging van het vonnis;
2.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit proces-verbaal is op 26 juni 2023 opgemaakt en ondertekend door de voorzieningenrechter.
3498/425