In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 30 juni 2023 een vonnis in kort geding uitgesproken met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige01]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Abotay, vorderde de afgifte van haar zoon door de vader, die werd bijgestaan door advocaat mr. R.F. Nelisse. De procedure begon met een dagvaarding op 8 juni 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 juni 2023, waarbij de minderjarige apart werd gehoord.
De ouders van [minderjarige01] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de moeder. In een eerdere beschikking van 21 december 2018 was bepaald dat [minderjarige01] om de twee weken bij zijn vader verblijft. Echter, na een meningsverschil eind maart 2023 verbleef [minderjarige01] bij de vader. De moeder vorderde nu dat de vader [minderjarige01] binnen 48 uur aan haar zou afgeven en vroeg om een voorlopige zorgregeling.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] bij de moeder ligt en dat er zwaarwegende omstandigheden moeten zijn om hiervan af te wijken. De vader had zorgen geuit over de thuissituatie bij de moeder, maar de voorzieningenrechter vond onvoldoende bewijs om de minderjarige bij de moeder weg te houden. Uiteindelijk werd besloten dat [minderjarige01] vanaf 1 juli 2023 de even weken bij de vader en de oneven weken bij de moeder zou verblijven, met de mogelijkheid voor partijen om vakanties onderling af te stemmen. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.