ECLI:NL:RBROT:2023:6521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
23 juli 2023
Zaaknummer
C/10/658687 / KG ZA 23-454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en afgifte van minderjarige in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 30 juni 2023 een vonnis in kort geding uitgesproken met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige01]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Abotay, vorderde de afgifte van haar zoon door de vader, die werd bijgestaan door advocaat mr. R.F. Nelisse. De procedure begon met een dagvaarding op 8 juni 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 juni 2023, waarbij de minderjarige apart werd gehoord.

De ouders van [minderjarige01] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de moeder. In een eerdere beschikking van 21 december 2018 was bepaald dat [minderjarige01] om de twee weken bij zijn vader verblijft. Echter, na een meningsverschil eind maart 2023 verbleef [minderjarige01] bij de vader. De moeder vorderde nu dat de vader [minderjarige01] binnen 48 uur aan haar zou afgeven en vroeg om een voorlopige zorgregeling.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] bij de moeder ligt en dat er zwaarwegende omstandigheden moeten zijn om hiervan af te wijken. De vader had zorgen geuit over de thuissituatie bij de moeder, maar de voorzieningenrechter vond onvoldoende bewijs om de minderjarige bij de moeder weg te houden. Uiteindelijk werd besloten dat [minderjarige01] vanaf 1 juli 2023 de even weken bij de vader en de oneven weken bij de moeder zou verblijven, met de mogelijkheid voor partijen om vakanties onderling af te stemmen. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/658687 / KG ZA 23-454
Vonnis in kort geding van 30 juni 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. D. Abotay,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.F. Nelisse te Schiedam.
Partijen worden hierna de moeder en de vader genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 juni 2023, met bijlagen;
  • de bijlage van de vader;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van vader.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 juni 2023. [minderjarige01] , de zoon van partijen, door de voorzieningenrechter apart gehoord. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam01] van de Raad voor de Kinderbescherming.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige01] (geboren op [geboortedatum01] 2009 in [geboorteplaats01] ).
2.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] is bij de moeder.
2.3.
In een beschikking van 21 december 2018 is besloten dat [minderjarige01] een weekend per twee weken van vrijdag van 19:00 uur tot zondag 19:00 uur en tijdens de zomervakantie drie weken bij zijn vader zal verblijven.
2.4.
Eind maart 2023 heeft [minderjarige01] met de moeder een meningsverschil gehad. [minderjarige01] verblijft sindsdien bij de vader.

3..Het geschil

3.1.
De moeder vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
primair
- vader te veroordelen om [minderjarige01] binnen 48 uur nadat dit vonnis is gewezen aan haar af te geven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat de vader in gebreke is in de nakoming van dit vonnis met een maximum van € 50.000,00;
subsidiair:
- een voorlopige zorgregeling te bepalen tussen de moeder en [minderjarige01] ;
primair en subsidiair:
- vader te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Vader voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang is gelegen in de aard van de vorderingen.
Afgifte [minderjarige01] aan de moeder
4.2.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of de vader [minderjarige01] in strijd met de geldende zorgregeling bij zich mag houden of dat hij gehouden is [minderjarige01] aan de moeder af te geven.
4.3.
De voorzieningenrechter neemt bij de beantwoording van deze vraag tot uitgangspunt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] bij de moeder is en dat [minderjarige01] volgens de geldende zorgregeling vanaf zondag 2 juli 2023 om 19:00 bij de moeder zou moeten zijn. Er moet sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden wil van dit uitgangspunt worden afgeweken.
4.4.
In dit verband stelt de vader dat hij zich zorgen maakt over de thuissituatie bij moeder. Deze zorgen zijn ingegeven door het incident dat eind maart 2023 heeft plaatsgevonden. Volgens vader was dit niet zomaar een discussie in de ouder-kind relatie, maar een ver uit de hand gelopen confrontatie tussen de moeder en [minderjarige01] , waarbij de moeder heeft gedreigd met geweld en zichzelf in het bijzin van [minderjarige01] heeft gesneden met een mes en waar zij [minderjarige01] de toegang tot haar woning heeft ontzegd. Verder zet moeder [minderjarige01] op tegen zijn vader door te stellen dat vader de moeder dood wil maken. De stelling van de moeder dat zij een time out moment heeft ingelast is niets anders dan een eufemisme. Volgens de vader heeft de moeder [minderjarige01] zonder pardon uit huis gezet en naar vader gestuurd. Nu [minderjarige01] bij vader woont gaat het veel beter met [minderjarige01] en vader is dan ook van mening dat [minderjarige01] niet terug moet keren naar zijn moeder.
4.5.
De moeder betwist de door vader geschetste situatie. Zij vertelt dat zij met [minderjarige01] een stevige woordenwisseling heeft gehad maar van een situatie zoals de vader beschrijft is geen sprake geweest.
4.6.
Gelet op hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om [minderjarige01] bij de moeder weg te houden en licht dit als volgt toe.
4.7.
[minderjarige01] is een 14 jarige jongen dat zich al jarenlang moet redden in een (emotioneel) onveilige situatie waarbij de verstandhouding tussen zijn ouders ernstig is verstoord. De ouders uiten ook tijdens de mondelinge behandeling over en weer veel - meer en minder ernstige - beschuldigingen. Van enige vorm van samenwerken als ouders in het belang van [minderjarige01] lijkt geen sprake te zijn. Zoals namens de Raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, moeten de uitlatingen van [minderjarige01] over het incident dat heeft plaatsgevonden worden gezien tegen de achtergrond van het loyaliteitsconflict waarin hij verkeert door de jarenlange strijd tussen zijn ouders. Onder deze omstandigheden kan er niet zonder meer vanuit gegaan worden dat wat [minderjarige01] verteld heeft ook feitelijk zo is gebeurd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [minderjarige01] door de vader in principe moet worden afgegeven aan de moeder.
4.8.
Naar aanleiding van het gesprek dat de voorzieningenrechter met [minderjarige01] heeft gevoerd is zij echter van oordeel dat het het meest in het belang van [minderjarige01] is als de vastgestelde zorgregeling wordt gewijzigd en in lijn komt met de duidelijke wens van [minderjarige01] . De wens van [minderjarige01] is om de ene week bij zijn vader te verblijven en de week erop bij moeder. Om die reden bepaalt de voorzieningenrechter dat vanaf 1 juli 2023 [minderjarige01] de even weken bij vader verblijft en de oneven weken bij moeder verblijft. De invulling van de vakanties, inden de omgang langer dan één week is, stemmen partijen in onderling overleg met elkaar af. Voor eventuele afstemming die tussen ouders moet plaatsvinden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de moeder en de vader voor de afstemming in het belang van [minderjarige01] met elkaar moeten communiceren en dat zij hun eigen belangen en emoties - voor dat moment - aan de kant moeten schuiven.
4.9.
Met bovenstaande wordt de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling, zoals deze bij beschikking van 21 december 2018 is vastgesteld geschorst en wordt in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure de tijdelijke omgangsregeling zoals hierboven omschreven vastgesteld waarmee de subsidiaire vordering van moeder wordt toegewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel in familiezaken dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
4.11.
De voorzieningenrechter verklaart de beslissing, gelet op de aard van de vordering en in lijn met de vordering, uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van deze rechtbank van 21 december 2018 ten aanzien van de omgangsregeling;
5.2.
bepaalt dat de omgangsregeling, totdat nader is beslist, als volgt zal zijn: [minderjarige01] verblijft vanaf 1 juli 2023 de even weken bij de vader en de oneven weken bij moeder en voor vakanties geldt dat partijen, indien de omgang langer dan twee weken is, dit onderling afstemmen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2023.
3498/425